lieve vriend! wat zal ik u moeten teleurstellen! ’t l s de tijd
van het bruiloftsfeest nog niet. Wij moeten nog eerst de oot-
moedspsalmen aanheffen voor wij ons vereenigen tot het groote
choor, om het Koningslied (Psalm XLY) te doen weergalmen.
Met C h r i s t u s volk is het als met Hemzelven: eerst naar de
diepte in het Kedrondal, dan in de hoogte naar den Olijfberg.
En tusschen de laagte en het hoogste punt des bergs zijn nog
honderde voeten van steil en hijgend klimmen af te leggen.
Maar wat nood, al is de vallei ook diep en de berg steil en
hoog, wij weten, als wij maar in den regten weg voortgaan,
zullen wij den top toch eindelijk bereiken en het heerlijkste
gezigt zal onze moeite ruimschoots beloonen. Maar om tot de
werkelijkheid weder te keeren, zoo moet gij geene wolk-teeke-
ning van mij op den Olijfberg verwachten. Ik zal trachten
u den berg weder te geven zoo als hij thans is, bleek en ligt
grijs van kleur, met zijne weinige olijfboomen, terrassen, paden
en een kleine groep huizen op zijne middelste en hoogste ver-
hevenheid, waarboven zieh eene minaret verheft, ten teeken dat
deze plaats — h e l e n a ’s kerk der hemelvaart — onder het
geweld der Türken is. Op een mijner wandelingen onlangs
buiten de stad, aan de NW. zij de, waaromstreeks Golgotha
waarschijnlijk heeft gelegen, zag ik den Olijßerg op het voor-
deeligst. Jeruzalem lag op den voorgrond; de honende o m a r s -
moskee op den middelgrond, dan de Olijfberg en de eigenaar-
dig getinte bergen van Moab op den achtergrond. De lucht
zal ik er bij teekenen, zoo als hij tegenwoordig doorgaans is,
geheel blaauw, bij uitnemendheid helder, dan zullen mijne
fantasie-wolken althans de uwe niet in den weg zijn. Eene
andere teekening, die ik u schuldig ben, om u Jeruzalem dui-
delijk voor den geest te brengen, is het gezigt van den Olijfberg
op de stad. Ik ben er reeds aan begonnen ; maar de uit-
voerigheid van het onderwerp, en de naauwkeurigheid waarmede
het behoort behandeld te worden, vereischen nog een paar her-
haalde zittingen. Ik heb een punt gekozen, ongeveer half weg
den Olijfberg op, en wat meer naar de N. zij de dan andere tee-
kenaars gewoon zijn het te nemen, omdat ik daardoor descha-
duwzijde van sommige gebouwen wat beter zag, en ze dien
ten gevolge beter kon onderscheiden. Waarschijnlijk was ik
hier eenige eilen, welligt 200 of daaromstreeks, van het punt
verwijderd, waar de Heiland alleen met de discipelen gezeten
was *) toen Hij hun de dingen verkondigde, die over Jeruzalem,
zouden komen, en de teekenen van zijne toekomst en
de voleindiging der wereld. Maar al zat ik dan ook niet
op de identische piek, het was mij toch volkomen duidelijk
waarom de Heer, uit den tempel körnende en door de discipelen
gewezen op de kolossale steenen en prächtige gebouwen,
naar den Olijßerg ging, om den jongeren eenen diepen in-
druk van het lot van dermalem te geven. Met het grootsche
panorama voor zieh van Jeruzalem, en de hoogten en vallei-
jen, die haar omringen, moesten zij dat woord goed begrijpen:
tfM'aar wanneer gij zien zult, dat Jeruzalem van heirlegers
omsingeld wordt, zoo weet alsdan, dat hare verwoesting nabij
gekomen is” 3). En de discipelen hadden noodig in het onderscheiden
van de teekenen des tijds onderwezen en versterkt te
worden; daarom was het dat Hij er den vijgenboom en het teeder
worden zijner takken en het uitspruiten zijner bladeren tot
verduidelijking bijvoegde, want de verdrukking zou in die da-
gen groot zijn: //deze zijn dagen der wraak, opdat alles ver-
vuld worde, dat gesehreven is. Doch wee de bevruchte en
de zogende vroüwen in die dagen! want er zal groote nood zijn
in het land, en toorn over dit volk. En zij zullen vallen door
de seherpte des zwaards, en gevankelijk weggevoerd worden onder
alle volken; en Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden,
tot dat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn” 3). In
eenen nood zoo groot, zou velen het hart versmelten van angst,
de Satan zou al doen wat hij kon, om, wäre het mogelijk,
ook de uitverkorenen te verleiden, en opdat de discipelen —
en hunne navolgers door hun woord — bestand zouden zijn
tegen zoo vreesselijk eenen tijd, deed de Heer hen de toekomst
van Jeruzalem met de meest mogelijke aanschouwelijkheid ver-
staan. Wij kunnen ons voorstellen, hoe de Zaligmaker hun
het naderen der Bomeinsche legers van gindsche heuvelen met
den vinger als heeft aangewezen; en hoe de discipelen later
aan dat woord zullen hebben gedacht : //Ziet ik heb het u
voorzegd!” — //Alzoo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen
zult zien, zoo weet, dat het nabij is, voor de deur” *).
Ik heb den Olijfberg regt lief gekregen. Men is er zoo
13*