aloude steenen, in hunne aloude positie niet alleen; maar ook
op de massieve rots gegrond, die met hamer en breekijzer is bij-
gewerkt, om met den muur een regtopgaand geheel te vormen.
Dit moet dan een stuk van den oorspronkelijken muur geweest
zijn uit den tijd van Judas Köningen, zegt gij. Juist zoo;
alle geleerde theoriën en hypothesen over Jeruzalem's muur zijn
niet in staat, deze overtuiging van mij weg te nemen. Ik heb
elders in den lande gezien, hoe de oude bewoners vestingmuren
op rotsen bouwden, en het eigenaardige van hunnen stijl is
ook hier niet te miskennen.
Het is deze muur, die door jo s e p h u s de tweede muur ge-
noemd is geworden, en naar alle waarschijnlijkheid dezelfde,
die in de dagen van onzen Heer Jeruzalem aan die zij de
omgaf; — omgaf, maar niet begrensde, daar het terrein ten
noorden van dezen muur, toen waarschijnlijk met huizen en
tuinen was bebouwd. Twaalf jaren na den dood des Heeren
deed h e r o d e s a g r ip p a dit stuk gronds door eenen muur om-
ringen, die den omtrek van Jeruzalem aan de noordzijde aan-
merkelijk vergrootte. J o s e p h u s noemt hem den derden muur.
In zijn verhaal van Jeruzalem s beleg en verovering door t it u s
doet hij de positie van deze muren met nadruk uitkomen,
ofschoon niet met genoegzame duidelijkheid om hunne strekking
met zekerheid te bepalen. Het is slechts bij den NW.hoek of
de hoekpoort dat men thans nog naauwkeurig den loop van den
ouden muur kan nagaan. De fondamenten der muurtorens zijn
daar nog met eene eenigzins onregelmatig gebogen lijn in de
rigting van het NW., tot op ongeveer 2000 eilen afstand van
den tegenwoordigen muur zigtbaar. Men wil beweren, dat op het
uiterste NW.lijke punt van dezen fondamentenrei de p s e p h in o s -
toren heeft gestaan. Hoe dit zij, zooveel is zeker, dat het een
belangrijk punt was in den vestingmuur, die zieh hier naar het
NO. omwendde, doch die thans naauwelijks duizend eilen verder
is te volgen, daar alle spoor van zijnen oostelijken loop is
verdwenen. J o s e p h u s zegt wel, dat de muur digt voorbij het
monument van h e l e n a liep; maar daar ook de zekerheid
omirent deze baak ontbreekt, zoo baat ons die bepaling
weinig.
Intusschen, wij houden ons thans met den tegenwoordigen
muur bezig. Wij zijn hier tegenover j e r e m ia ’s grot en onze
aandacht wordt bepaald tot eene steenen uitgraving nevens den
muur. Wat was dit? Een vijver? Waarschijnlijk, maar welke,
kan ik u niet zeggen.
Door uitgravingen zal in de toekomst veel kunnen worden opge-
helderd. De muurtoren, dien wij nu voorbij wandelen, zegt men,
was de h e r o d e s -jwo/ í . Gij ziet, hij is toegemetseld oflieverver-
metseld. De grond is hier weder klimmende: bemerkt gij wel,
hoe laag de Pamascus-poort is gelegen; zij is het laagste punt
van den geheelen noorder-muur. Maar hier zien wij den Olijf-
berg met zijne drie langgestrekte koepelvormige kruinen! Wij
treden nu den NO.hoek van den muur om en het gansche
dal jo s a p h a t ’s , dat gedenkwaardige dal opent zieh plotseling
voor ons gezigt ! — 0 , laat ons hier een oogenblik stilstaan,
zegt gij ? Neen, mijn vriend! het is niet noodig, want lang-
zaam voortgaande, zien wij de vallei in al hare bijzonderheden,
als wij het pad längs den muur blijven volgen. Dit andere
voetpad links, hetwelk noordwaarts in de vallei af en aan gene
zijde weder tegen den berg opgaat, is de weg naar Anata
(a n a t h o t h van Joz. XXI : 18; 1 Kon. 11:26; Jer. 1 :1 ;
XXTX : 27 enz., de geboorteplaats van j e r e m ía ). De olijf-
tuinen daar in de diepte bieden op dit oogenblik een schilder-
achtig effect aan door de tegenstelling van hun licht met de
donkere schaduw op onze zijde der vallei. Het begin van jo -
SAPHATs-dW moeten wij tot eene andere wandeling verschuiven.
’t Zou ons thans te ver van de stad verwij deren. Maar hier
is nog een voetpad, hoor ik u aanmerken, willen, wij dat niet
volgen? het leidt zuidwaarts naar de vallei af, daar tusschen
de schemertinten onder de olijfboomen. Neen, vriend, ook
dáár nu niet heen, al neigt uw gemoed u naar het Kedron-Y>ed
en de olijftuinen längs die geheimzinnige beek. Wij moeten
den muur blijven volgen. Van de Pamascus-poort tot aan die'
van h e r o d e s mat r o b in s o n 1200 voet en van de h e r o d e s -
poort tot aan den NO.hoek van den muur 1000. Van dien hoek
tot aan de poort, waar wij nu vöorbijgaan, is weder een afstand
van 1062 voet, en de verdere lengte van den oostelijken muur,
dien gij nu als eene regte lijn voor u ziet, bedraagt 1728 voeten.
De turksche graven längs dezen muur, de drooge vijver aan
de N.zijde van de poort, de vijver van het had der H. Maagd
genoemd, gelijk ook de poort naar m a r ia is genoemd, (de
eerste Birket Hemmern Sitti Marjam, de laatste Bob Sitte
Marjam) ofschoon meer bekend als de s t . sTEPHANUs-poort,