de vriendelijkheid ons uwen brief over te zenden, waarin gij
hem het plaats gehad hebbende onheil mededeelt. Wij ontvin-
gen dien brief aan het ontbijt, en toen ik denzelven had voor-
gelezen waren allen met u bewogen, zoodat wij dadelijk tot
eene kollekte onder ons ten uwen behoeve besloten, waartoe
mijne goede vrouw en dochters zieh beijverden het hare te
voegen. Het bedrag wordt u hiernevens met de hartelijkste
gevoelens toegezonden. Het zal althans iets kunnen helpen tot
vergoeding van hetgeen u door de roovers is ontvreemd geworden.
Wij vergeten tevens niet onze gebeden voor u op te zenden,
dat Gods genadevolle voorzienigheid u in al uwe wegen
bescherme, en ze allen daartoe leide, dat de resultaten uwer
reizen in gindsche landen tot verheerlijking mögen strekken
van Hem, die däär voor ons leefde, arbeidde, leed en stierf,
en om wiens wil Palestina ons eeuwig dierbaar zal blijven.”
De derde brief bevatte deze woorden:
//Mijn waarde Heer! Uit eenen brief van u aan . . . . vernam
ik hetgeen u te Hasbeiya was wedervaren. Ik neem zeer veel
deel in uwe omstandigheden. Deze beproeving in het begin
uwer reis is zwaar; maar ik weet, dat uw vertrouwen op de
regte bron van hulp is gevestigd. God weet, wat ons nuttig
is, en schijnen zijne leidingen en beschikkingen ons, kortzig-
tigen, soms hard en donker toe, toch zullen wij ten laatste
erkennen, dat alles tot ons waarachtig geluk en eeuwig heil
was berekend. Ik weet volstrekt niet, welke middelen gij ter
uwer beschikking hebt, en of hetgeen u ontstolen is, uwen
arbeid in groote of geringe mate bemoeijelijkt. Wat mij betreff,
ik beschouw al hetgeen wij gewoon zijn onze bezittingen
te noemen, het eigendom te zijn van onzen Schepper. Rijk
ben ik niet, en zelfs op dit oogenblik in geene zeer günstige
omstandigheden; maar wat ik heb, wil ik van harte gaarne met
u deelen, indien gij zulk eene hulp noodig hebt. Schrijf mij
in dat geval met dezelfde openhartige Christelijk-broederlijke
gevoelens, die mij bewegen om u dit aanbod te doen. Ik zal
u gaame bijstaan, enz.” — //Ik weet dat gij vele Christen-
vrienden hebt, die u waarschijnlijk krachtdadiger kunnen on-
dersteunen dan ik; maar indien mijn aandeel in de hulp, die
gij behoeft, slechts eenigzins gevorderd wordt, dan zal ik het
als een bijzonderen, zegen Gods beschouwen, een beker waters
aan een’ mijner Christen broeders toe te mögen reiken.”
Den vriend, die dus schreef, had ik slechts een paar malen
ontmoet.
De laatste brief eindelijk bevatte onder anderen:
//Geliefde Broeder! De Heer heeft de harten zijner kinderen
alhier geopend om u eene kleine bijdrage toe te zenden, die
gij, hoop ik, in goede orde zult ontvangen. //Weest in geen
ding bezorgd; maar laat uwe begeerten in alles door bidden
en smeeken, met dankzegging bekend worden bij God” (Eilip.
IV : 6). Indien gij uwen arbeid ten bekwamen tijde moogt vol-
eindigen, dan zal zulks groote gevolgen kunnen hebben voor het
rijk des Heeren. Hij zal met u zijn in alle plaats, waar gij
henen gaat. Hij zal u niet begeven of verlaten. Heeft Hij
jo b ’s laatste niet gezegend meer dan zijn eerste? En is Hij
niet magtig, meer dan overvloediglijk te doen, boven al wat
wij bidden of denken? (Efez. 111:20). Vertrouw op den Heer
met uw gansche hart en gij zult het bevestigd vinden, dat Zijn
oog over u waakt (Ps. X X X III: 18) en dat Zijne ooren zijn
tot uw geroep (Ps. XXXIV: 16).”
De onverwachte uitkomst, de teedere liefde des Hemelschen
Vaders, de hartelijke woorden mijner vrienden, die van de bewijzen
hunner deelneming vergezeld gingen, ’t was mij overstelpend,
ja, bijna meer dan ik kon dragen! Zulk eene goedheid Gods,
jegens zulk een zondaar! O! dat ik het dieper kon bevatten,
dankbaarder kon erkennen. De rid längs de vlaMe van Refaim
naar Bethlehem behoort tot die oogenblikken mijns levens, waarop
ik in uren van beproeving altijd zal terugzien. Däär redde
mij de Heer uit groote nooden, Hij deed mij zijne liefde onder-
vinden en gaf mij blijde klanken van verlossing in mijnen mond.
/ /L o o f d e n h e e r e , m ijn e z ie l ! e n a l w a t b in n e n i n m ij i s ,
z ijn e n h e ilig e n n a a m ! ”
En als wäre mij dit uitstekende bewijs van Gods liefde de
inleiding tot een regt verstaan van de allergrootste daad Zijner
ontferming, de gift zijns Zoons voor zondaars x) , zoo lag Bethlehem
weldra voor mij, met den nimmer wegstervenden nagalm
des hemelschen heirlegers:
//Eere zij God in de hoogste hemelen,
en vrede op aarde,
in de menschen een welbehagen!” 3)