derde groene vallei, die ingezonken ligt in het midden der
Jordaan-vlakte, en voor de nog verder gelegen blaauwe bergen
van Gilead had ik naauwelijks een oog.
En naar dezen lusthof gingen wij af. Kerawa wordt het oord
genoemd door de inlanders, de Bedouinen, die aldaar een vast
verblijf houden, ofschoon niet in een geregeld dorp, maar in
hunne gewone kemelsharen tenten. Het was 9 ure, dus na 4 |
uur rijdens, toen wij het kamp van Sjech a b d e h bereikten, die
mij met groote oogen van verwondering zijne tent zag naderen.
Nog eens dan midden in het land der Bedouinen, nog eens
onder dit vuile volk! Nogtans er was een duidelijk verschil
tusschen deze Bedouinen en die van a b o u d a h o u k aan de Boode
Zee. Gindsche Bedouinen zijn echte en uitsluitende zwervers
in de woestijn, die geen land bebouwen en geen vaste woon-
plaats hebben; dezen daarentegen wonen in de oase van Kerawa,
bebouwen het land en houden gemeenschap met handelaren van
Nablous, die gedurig met hunne artikelen herwaarts afkomen
en daarbij zelfs goede zaken schijnen te maken. Drie zulke
handelaren, waarvan een een Grieksch Christen, trof ik in de
tent van Sjech a b d e h aan. Ook vond ik in den loop van het
gesprek dat deze Bedouinen veel gestrenger Mohammedanen zijn,
dan die der Boode zee. Eene moskee hebben zij wel niet; maar
er zijn er toch onder hun, die 'de rol van iman of priester speien,
en door de anderen in eere worden gehouden. Ook mijn
gids d a o u d was hier wel bekend, en nadat deze het oogmerk
van mijnen togt, namelijk: » fantasia,” had medegedeeld, zat ik
weldra regt vertrouwelijk op de eereplaats, Sjech a b d e h ’s linkerhand,
en omringd door geen klein getal nieuwsgierigen, te
praten. Ik zou der waarheid te kort doen, indien ik niet de
beleefdheid en gastvrijheid van Sjech a b d e h roemde. Hij is
geen ruwe goffert gelijk a b o u d a h o u k , met wien ik zooveel
moeite had om hem binnen behoorlijke palen te houden. Neen,
Sjech a b d e h onthaalde mij als een Sjech; verscheidene mantels
op elkander gestapeld, en dezen op een oudkarpet, dienden tot
een’ divan; koffij werd mij aangeboden en pijpen; ook zure
melk, de heerlijkste verkwikking, die men zieh in deze heete
streken kan voorstellen; kortom ik was er geheel op mijn ge-
mak. Ook het gesprek met den Sjech was mij niet onbelang-
rijk. Eerst had ik hem op een aantal beuzelingen te antwoor-
den over het maken mijner kaart, waarvan hij maar geen hoogte
kon vatten. Maar langzamerhand scheen hij vertrouwelijker te
worden, en eindelijk kreeg ik van hem de ligging van verscheidene
ruinen te weten, die geene kleine aanwinst zijn in
mijne onderzoekingen. De omzittende Bedouinen mengden zieh
in deze zaken, en door de kruisantwoorden van velen kwam
ik zooveel te nader bij de waarheid. Wat Sjech a b d e h met
dat al bij zichzelven dacht, weet ik niet. Ik kon mij naauwelijks
van lagchen onthouden over de schuinsche, gluipachtige
manier waarmede hij mij gedurig aanzag, als wilde hij uit de
uitdrukking van mijn gelaat mijn binnenste lezen. Wat hem
vooral scheen te verwonderen, was mijne onbekommerdheid. Ik
moet trouwens zeggen, dat ik mij zoo onbekommerd gevoelde
als zat ik onder mijne beste vrienden te huis aan de theetafel.
Maar Sjech a b d e h kon zieh dit niet verklären. Hij bekeek
mij van alle kanten. Eindelijk riep hij u it: o ! daar is h et!
— Wat? vroeg ik lagchen de.
— Uw pistool, of wapen, wat het wezen mag.
Hij zag eene groote koperen cylindervormige schroef halfweg
uit een mijner zakken steken. Het behoorde tot mijn hoek-
metings-instrument; maar de Sjech zag het voor een geheim
wapen aan.
Ik verklaarde hem het oogmerk van het schroefstuk, maar
nog geloofde hij mij niet. Was het dan niet dit, waarop ik
vertrouwde, dan moest ik toch een ander wapen onder mijne
kleederen verborgen hebben; want welk reiziger waagde zieh
ooit ongewapend onder de Bedouinen van de Ghor?
Dit gaf aanleiding om met hem te spreken over den mag-
tigen Arm, op wien ik mij verliet, en die mij beter beschermde
dan alle wapentuig van menschen; en van het eene op het
andere körnende, trachtte ik hem den verloren staat des menschen
en Gods verzoeningsplan door het bloed zijns Zoons
j e z u s c h b i s t u s uit te leggen. Hij luisterde eerst met verwondering
en aandacht: God tot zijnen verzoenden Yriend te hebben,
en tot zijnen almagtigen, alliefderijken Beschermer scheen
hem zeer begeerlijk toe; maar toen ik over Gods heilige regt-
vaardigheid sprak, zonder welker genoegdoening God ons niet
kan vergeven noch lief hebben, toen werd hij onrustig en gaf
mij door op te staan en zieh te verwijderen te kennen, wat
f e l i x aan P a u l u s te kennen gaf: voor ditmaal genoeg over de
zaak; als het mij beter gelegen komt dan nu, er meer over