over zijn huis op kleinen afstand gelegene quarantaine établissement.
Hebron is namelijk het groote quarantaine-station voor
alle reizigers, die van Egypte komen door de woestijn. Intus-
schen zijn huisvolk wees ons een opperkamertje, waar ik zoo-
veel geriefelijkheden vond, als ik in Hebron slechts durfde verwachten,
eene tafel, stoelen, een divan en eene stookplaats ; ook
het noodige van borden en glazen, enz. om een etensmaal op
Europesche wijze te gebruiken. In de laatste benoodigdheden
voorzag echter de reiscantine reeds.
De tent werd hier niet opgeslagen, omdat ik meende, dat
ons op meuw regen en storm zouden overvallen. De lucht
begon te betrekken, reeds toen wij bij s a l o m o ’s vijver waren,
en wel mag ik mij verblijden hier zoo goed gehuisvest te zijn;
want op dit oogenblik jaagt een sneeuwstorm met regen ver-
zeld over de vallei, die ons het verblijf in de tent onmogelijk
zou hebben gemaakt. De koude is zoo groot, dat ik zoo digt
mogelijk bij het vuur ga zitten, om de verstijfde vingers
tot schrijven te bekwamen. Verbeeld u, in het einde van Maart
hier nog zulk een gestreng klimaat te ontmoeten! B e s j a r a h
mögt zijne breede reeten in de togtige venstertjes wel wat meer
tegen het klimaat doen voorzien, De wind huilt er door heen
met een vervaarlijk geluid, en ik kan naauwlijks de kaars aan-
houden, die mijn geschrijf moet verlichten.
Dat de storm niet lang zal duren hoop ik van harte; want
ik ben er verwonderlijk wel in geslaagd om een Bedouïn-eskorte
naar de JDoode Zee te bekomen en zou het bejammeren thans
door het ruwe weder te worden verhinderd.
Beeds een Bedouïngeleide, en nog slechts weinige uren te
Hebron yraagt gij misschien, hoe waart gij zoo gelukkig? Wel,
mijn vriend, ik zond, zoodra ik was aangekomen, p h i l i p naar
den Gouverneur, om hem mijn bezoek aan te kondigen. Te
Jeruzalem had ik van den Pasja een bevelschrift verzocht, op
grond van mijn firman, aan de autoriteiten te Hebron, Beit-
Jebrîn en Gaza om mijne reisonderzoekingen te ondersteunen,
gelijk ik dat ook in het noordelijk gedeelte des lands had gedaan.
De Gouverneur (Metzellim) van Hebron ontving mij dien ten
gevolge met allerlei respectbetuigingen, en terwijl koffij en pij-
pen gaande waren, naar het gewoon gebruik, werd door b e s j
a r a h de firman en de lastbrief van den Jeruzalemschen
Pasja voorgelezen. Nu kwam de vraag, welke hulp ik verlangde;
en het reisplan naar de Boode Zee en de zuidelijke
Judea streken werd ontvouwd. Maar hier schoot de magt des
Metzellims te kort. Eene reis in het gebied door Bedouinen
bewoond kon hij mij niet verwezenlijken zonder dat ik mij met
de Bedouinen zelven verstond. Hij was een nieuweling in zijn
gebied, verzekerde hij mij, en trachtte met vele woorden te
ontwikkelen dat des Sultans autoriteit door de Bedouinen niet
zoo geeerbiedigd wordt als het behoorde, wanneer er kans is om
iemand uit te plünderen. Ik voerde daartegen in dat, hoezeer ik
van dezen ellendigen staat van zaken wel was overtuigd, nogtans
de firman sprak van mijne speciale reis voor het doen
van opmetingen, en dat hij Gouverneur dus wel had toe te zien,
op welke wijze hij het bevel des firm ans ten uitvoer leide. Ik
zou er niet op tegen hebben, om met de Bedouinen als gidsen
te reizen; maar ik wilde niet met hen onderhandelen: dit was
zijne zaak; ik had met hem onmiddellijk te doen en niet met
de Bedouinen. Hij moest dus weten, welke maatregelen te ne-
men met de Bedouinen, opdat ik veilig door dit gedeelte van
des Sultans rijk konde reizen en opdat mij de noodige infor-
matien aangaande lokaliteiten enz. gegeven werden.
De Gouverneur had juist eene versch gevulde pijp ontvangen
uit de hand van een zijner bedienden, en handigde mij dien-
over met eene gracieuse buiging, nadat hij er zelf een haal of
wat van genomen had. De pijp werd evenzoo ceremonieel ontvangen
en de discussien gingen nu met nieuwen moed en met
eene nieuwe mate van hoffelijkheid voort. P h i l i p is bij die
gelegenheid goed op zijn post. Ik moet er dikwijls om glim-
lagchen, als ik groote zaken met groote personen door zulk
een kleinen knaap heb te verhandeln.
De Gouverneur gevoelde al de kracht van mijne argumenten.
Hij wilde zieh voor alle dingen niet tegen den firman bezondi-
gen, en ving daarop een gesprek aan met een vuil gekleeden
Bedouin, die zieh Sjech h a m z e h liet noemen, en kort na mij
den divan was binnengetreden. Hij had het gesprek met den
Gouverneur met groote oogen zitten aanluisteren en wachtte
reeds het oogenblik, waarop hij in het spei zou kunnen komen.
Ongetwijfeld dacht hij eene goede vangst te. zullen hebben en
nadat hij zieh de lijst der plaatsen nog eens duidelijk had laten
voorzeggen, de plaatsen namelijk waarheen ik wilde reizen, zeide
hij dat deze reis moest geschieden met een geleide van a b o u