eene fontein en ook digt bij een grafteeken, aan den profeet
z a c h a e i a gewijd, ofschoon dit dorp niet het Beit-Zacharia is ,
de woonplaats van den Godsman, waarvan j o z e p h u s melding
maakt. Hij zelf hield aan mijne tent de wacht, opdat niemand
van zijn volk het zou wagen te naderen. Ware ik echter alleen
van zijne waakzaamheid afhankelijk geweest, ’tzou mij weinig
hebben gebaat; hij sliep, buiten tegen de zijde der tent lig-
gende, den geheelen nacht rüstig voort, terwijl ik door pijn
op mijn leger werd wakende gehouden. Ook van de gastvrij-
heid, aan deze streek zoo eigen, bemerkte ik hier niets. De
weinige artikelen, die ik noodig had voor ons avondeten en
ontbijt, deed men ons met het drievoudige hunner waarde be-
talen. Toen wij nu den volgenden ochtend voort zouden reizen,
wilde de Sjech ons niet op nieuw laten dwalen, maar
vergezelde ons een eindweg te paard, tot dat hij zeide, dat
het onmogelijk was verder den //derb-Sultan” (de groote Heeren
weg) naar Jeruzalem te missen. Denk echter, hoe ik mij te
leur gesteld gevoelde, toen wij geen tien minuten, nadat hij
ons verlaten had, bij zekeren heuvel Tel-Ermouä geheeten *),
bij een groot dorp kwamen, aan den ingang eener vallei gelegen,
en toen men mij op devraag, hoe het heette, ten antwoord
gaf: Beit-Netif. Beit-Netif! wij waren dus een uur terug
gereden in plaats van voorwaarts! En had ik toen nog maat
het geluk gehad van den grooten weg naar Jeruzalem vinden!
De eene dwaling scheen mij echter tot de andere te voeren.
Tien volle uren was ik tusschen Kefr-Zakariya en Jeruzalem
op reis, op allerlei ongebaande wegen, nu in eene vallei dan
over rotshoopen, längs de ruine Churbet-Bdmoun 2) en door
de dorpen Stefan, Bjerasj, Beir-el-Gafar en Chereibvn. Dat
mij die reis op nieuw smartelijk deed lijden, kunt gij nagaan.
Ten laatste kwam Bethlehem in de verte in het gezigt. Längs
Beit-djala en Rachels Graf bereikte ik het klooster Mar-Elias;
moest toen nog een half uur aan den weg nederzitten, om
kracht te verzamelen, ten einde het laatste eind wegs af te
leggen, en dankte eindelijk God, toen ik mij een groot uur later
op mijn bed, in het huis van m a x u n g a r , kon nederleggen.
1) Het Jwrmuth van Joz. XV: 35. Robinson passeerde hier bij een dorn Yarmük.-
£) Ik hoad dit voor Dammim van 1 Sam. X V II: 1.
NOG EENS TE JEBUZALEM.
Jeruzalem 16 April.
De post vertrekt pas den 19., zoodat mij nog eenige tijd
beschikbaar is, om mijnen brief, dien ik gisteren afbrak, met
eenige regelen van hier aan te vullen. Had ik mijnen zin
kunnen hebben, dan zou ik de Jcerk van het H. Graf op
Goeden Vrijdag avond hebben bezocht om voor ééns ooggetuige
te zijn van het schandaal, hetwelk daar op het feest
plaats heeft; dan wäre ik op den Paaschdag opgegaan naar de
lofzangen der gemeente op den berg Zion; en om niets te ver-
liezen, wäre ik dan den Maandag daaraanvolgende de duizende
pelgrims gevolgd naar den Jordaañ, om ook dit gedeelte hunner
verrigtingen in het H. Land met eigen oogen te aanschouwen.
Doch anders werd mij mijn deel toebeschikt. Eenzaam lag ik
op het ziekbed neder. Yan het groot getal reizigers, welke
op het feest der Opstanding in de Zionskerk tegenwoordig
waren, en van de afscheidsrede, die Bisschop g o b a t hield,
moest ik mij met een kort berigt van mijnen huisheer m a x
u n g a b vergenoegen; en wat de duizende pelgrims aangaat, die
in de laatste week vóór Paschen in deze stad waren verzameld,
ik zag er slechts eene schaduw van, toen ik heden voor 8 dagen
de Jaffa-poort inkwam: de straten, die ik doorging van daar
tot aan mijne woning, waren letterlijk opgepropt met menschen,
kamelen, paarden en muilezels; het was een gewoel als op
eene kermis, luidruchtig en joelend, niets minder dan in over-
eenstemming met het feest van den dag. Gelukkig duren die
dagen niet lang. Zoodra ieder zijne laatste zonden in het