De berghoogten, die het dorp rondom insluiten, lieten ons
geen uitgestrekt gezigt toe. Kälat-Rebab en de dorpen Je-
deidah, Kefr-Idis en Kefr-Awdn, waren de eenige belangrijke
punten, die wij van hier zagen. Deze dorpen liggen niet ver
van Kefr-Abil verwijderd. En Kefr-AMl zelf — tot welke stad
of dorp hebben de oude steenen behoord en de oude olijfpers-
bakken, die men er aantreft? Ik weet het niet. In de Schrift
zie ik geen Abel wat met Kefr-Abil kan overeenkomen.
De recrutering, die het geheele land heeft het onderste boven
gekeerd, had ook de inwoners van Kefr-Abil op de vlugt ge-
dreven. Hunne huizen stonden ledig; slechts eenige vrouwen
en een paar grijsaards waren er achter gebleven. De laatsten
kwamen zieh bij ons voegen, toen wij onder eeiien olijfboom
ons ontbijt gebruikten, daar zij spoedig zagen, dat zij geen
cönscriptie van onze zij de hadden te vreezen. Een hand vol
tabak bragt hen in zulk een’ goeden luim, dat zij ons alles
van de dorpen en ruinen in den omtrek mededeelden, wat zij
maar wisten, en het was uit hunnen mond, dat wij vernamen,
dat er geene bouwvallen hoegenaamd in wadi-Joben zijn gelegen,
die den naam van Jabes dragen. De eenige ruinen, zeide
een dezer Sjechs, die men op de bergen längs de wadi vindt,
zijn Machlouf eii ed-Beir; de eerste wordt aldus genoemd,
omdat deze stad door eene aardbeving naar beiieden in de vallei
is afgeworpen [Machlouf beteekent afstorting); de laatste ligt
onmiddellijk aan den weg van Bjeräsj (Gerasa) naar Beisan.
Hij wees ons met den vinger de plaats van Machlouf en ed-
Deir aan, terwijl hij laatsgenoemde als eene ru'iiie beschreef
met kolommen en andere fragmenten van gebouwen van pracht.
Hadden wij tijd gehad, wij zouden ons gaame naar dezeplaat-
sen hebben begeven; doch zij lagen de eene ruim drie kwartier,
en de andere nog een half uur verder ten zuiden van ons, te
ver voor onze expeditie, en wij moesten den weg terug nemen
naar de Jordaan en Beisan, van welke laatste plaats wij hier
circa 5 uur waren verwijderd. Niemand scheen het möer te
spijten dan Dr. kobin son , die om Jabes dezen togt had onder-
nomen en genoegzamen grond meende te vinden in de ligging
van ed-Beir om deze ruine met Jabes-Gilead te identificeren.
Längs eene naauwe* met zware eikenboomen begroeide vallei
namen wij in eene N.westelijke rigting de terugteis aan naar
de Jordaan. Onze informatien aangaande ruinen hadden ons
tot het besluit geleid, dat de overblijfselen van Bella in eenen
aanzienlijken bouwval moeten gezöcht worden Toubahat-fahel
geheeten, die het eerst door ir b y en m a n g l e s in 1817 werden
bezocht, en door . k ie p e r t in zijne kaart van Balestina 1842
zijn aangegeven als Bella. Met arendsoogen keken wij rond,
of zieh ook ergens anders bouwvallen mogten voordoen, waarvan
de inlanders ons geen melding hadden gemaakt; doch na ruim
twee uren rijdens bleek het, dat er geen ruinen anders bestaan
dan die van Toubakat-fahel. Eens meenden wij, in weerwil
van de ontkenning onzer gidsen, op eenen heuvel ter linkerhand
ruinen te ontdekken; maar toen wij, om ons van de waar-
heid te overtuigen, den heuvel waren opgereden, zagen wij,
dat hetgeen ons uit de verte als gehouwen steenen en muur-
stukken toescheen, niets anders was dan de strataformatie der
natuurlijke rots. Men kan zieh in Balestina zoo ligt bedrie-
gen, of in rotsen voor ruinen aan te zien, of in ruinen onop-
gemerkt als rotsen voorbij te gaan. Bij het omrijden van eenen
heuvel zagen wij eindelijk de uitgestrektebouwvallen vm Bella, een
kwartier ten Z. van ons liggen. Onmiddellijk reden wij er op
af en kwamen nu tusschen de onmiskenbare overblijfselen eener
aanzienlijke stad, die op een heuvelplateau was gelegen, dat
zieh, naar ik gis, 600 voet boven de Jordaan-vallei verheft.
Niet alleen enkele steenen, neen geheele muurstukken zijn er
nog aanwezig, zoodat men hier en daar den loop van geheele
rijen huizen kan volgen. Aan de NW. en Z.zijde loopt deze
heuvel steil af, en is alzoo van die kanten niet te beklimmen.
Van het NO. tot het ZO. echter is hij aan het hooger opgaand
gebergte verbonden. In eene berggeul aan den zuider voet
des heuvels ziet men eene rijke fontein op wellen, die eene
waterkom vormt, zoo fraai en overvloedig, dat-men geene moeite
heeft om daarin de beroemde bron te herkennen, waarvan de oude
schrijvers over Bella gewag maken. De wateren dezer fontein
schijnen aan de stad, die volgens d a p p e r door se l eu cu s
Koning van Syrie werd gesticht, maar later door p h il ip p u s
en a l ex a n d e e van Macedonie tot eene hofplaats werd verhe-
ven, den naam van Bella gegeven te hebben, naar Bella de
hoofdstad van Macedonie, die op soortgelijke wijze bij eene
bijzonder rijke fontein moet hebben gelegen1). Bij de fontein,
1) Zie HAI.MA Woordenboek van Kanaan, onder Kella.