met eenen breeden heuvelrug, waarop geene kleine menigte ruinen
liggen verspreid. Dit is Tekoa, heden nog met denzelfden naam
genoemd als van ouds, en door vele reizigers reeds beschre-
ven 1). Het ligt 2 uren van masjullam’s huis en even zoover
van Bethlehem. Onder het oprijden der hoogte zag ik ver-
scheidene putten in de rots uitgegraven en eenige pilaar-schach-
ten tot drinkbakken uitgehold daarnevens. Toen klommen wij,
NW.waarts, hooger op en bevonden ons te midden van eenen
uitgesterkten hoop fondamentstukken van huizen en andere ge-
bouwen. Het is duidelijk te zien, dat Tekoa's ruinen, zooals
zij daar liggen, van slechts weinige honderde jaren onderdom
getuigen; nogtans ziet men tusschen deze puinhoopen ook groote
steenen en pilaarstukken van een veel vroeger tijdvak, misschien
wel van het Tekoa, vanwaar joab de //wijze vrouw” haalde, die
david door list moest bewegen om absalom van Oesur weder
te brengen naar J iruzalem 2) , hetzelfde Tekoa dat later door
behabeam versterkt werd3), tegelijk met Bethlehem, Ftam en
andere naburige steden. Een der merkwaardigste overblijfselen
te Tekoa is eene zeskante doopvont van rozekleurigen kalk-
steen, te midden van den bouwval eener Christenkerk. Kleine
dobbelsteenvormige fragmenten van oud vloermozaik liggen overal
tusschen de groote steenen verspreid.
Het gezigt van Tekoa over de omliggende landstreek is bij
uitnemendheid fraai. De Boode Zee vertoont zieh van hier als
een uitlokkend, liefelijk meer, door de transparant-blaauwe bergen
van Moah omzoomd; en de scherpgespitste bergruggen van
Tekoa s woestijn, of wil men liever de woestijn van Fngedi,
met hare dorre bruine en grijze hellingen dragen nog meer
bij om het zachte blaauw van het water en van de verste bergen
te doen uitkomen. De voorgrond vertoonde eenige leven-
digheid. Hier en daar waren grazige plekken, en elders zag ik
de Ta amirah’s bezig met ploegen en zaaijen. Bethlehem!s wit-
grijze rotsglooijingen, het klooster van e l i a s en de bergen van
Jeruzalem, die thans met eene kobalt-kleur waren betint, zag
ik in het Noorden, en de jonge graanakkers van Tekoa's berg-
vlakte in het N.westen. Tegenover Tekoa naar het O. ziet
men de ruine van een klein kasteel, door de inwoners Kasr-
1) Zie onder anderen e o b in s o n ’s Bibi. Researches vol. 2 p. 128.
2) 2 Sam. XIV : 2 , enz. 3) 2 Krön. X I : 6.
uövtr-
Um-lemom genaamd; en een weinig zuidelijker nog een anderen
vervallen toren, dien zij Kasr-'Antar noemen.
Terwijl ik van dit belangrijke punt al het mij omringende
stond ,aan te zien, en meende het tooneel voor mij te hebben,
waar de tegen j o s a f a t vereenigde Ammonieten, Moabieten en
de inwoners van het gebergte Seir //tegen elkander opstonden
en de een den ander ten verderve hielpen,” zoodat toen j o s a f a t
en zijn volk tot aan deze piek gekomen waren, zij niets dan
doode ligehamen, in plaats van geduchte legerbenden ontmoe-
ten!) — terwijl ik ook over den in vers 24 van dat hoofdstuk
vermelden //wachttoren in de woestijn” dacht, welke, naar mij
toesohijnt, nergens zoo geschikt als op den zoogenaamden Frankenberg
kon geplaatst zijn, kwamen een paar Bedouinen ons
om een baksjiesch dwingen, onder voorwendsel dat wij ons op
hun grondgebied bevonden. P e t e b , de kleine knaap, antwoordde
hun op eenen hoogen toon en dreigde ze bij zijnen vader aan
te klagen, en ik was niet weinig verwonderd de Ta’ämirah’s
op het woord des jongelings te zien afdruipen.
Weldra verlieten ook wij de ruinen en reden met eenen
NO.lijken koers een voetpad af naar den Frankenberg. Was de
vroege ochteud koel en verkwikkelijk geweest, de woestijnhitte
deed zieh thans hoe längs hoe meer gevoelen, naarmate de zon
hooger steeg en de kale rotsen hare stralen terugkaatsten. Het
was nog geen 11 une en reeds was de wärmte bijna onuitstaan-
baar, terwijl het pad ons digt längs de gloeijende rotsen heen-
voerde. Zoo kwamen wij na een uur rijdens aan de ruine van
een dorp,, hetwelk eene sterkte schijnt gevormd te hebben, en
um-Nakous wordt geheeten, of ook el-Chareitown, aan den
bovenrand eener wadi gelegen, die naar het dorp wadi-Charei-
toun genoemd is. Iets .woester en ongenaakbaarder dan deze
vallei kan men zieh bijna niet voorstellen. Eotsige, loodregte
bergkransen zijn de kanten dezer engte, vele honderde voeten
boven elkander oprijzend. Steen op steen en klip op'klip,
zonder eenig teeken van bewoonbaarheid, of geschiktheid voor
eenig ander verblijf dan dat van steenbokken. Versta ik de
Schrift wel2), dan is Chareitoun de plaats waar //de schaaps-
kooijen aan den weg” waren, in welks nabijheid //eene spelonk
was, en s a u l ging daarin, om zijne voeten te dekken, terwijl