door, als noodig is om de vochtigheid op te trekken; maar overi-
gens vormen de hooge takken een prieel, in welks schaduw ik
gaarne den geheelen zomer zou "willen brengen, indien mijn
arbeid mij niet elders henen riep.
Doch laat ik u vooraf mijnen togt van gisteren beschrijven,
en hoe ik hier gekomen ben.
Toen ik ontwaakte, was de lucht met zwarte wolken bedekt,
die zieh in stortbuijen schenen te zullen ontlasten. Het kasteel
Sjukief grijnsde mij aan, gelijk op dien noodlottigen December
dag, toen ik met w il l iam Thomson zijne hooge muren waagde
te beklimmen. Hoe nu, dacht ik, zal deze piek mij altijd
onheil aanbrengen? 't Is thans zomer ; van regen hoort men in
dit jaargetijde nimmer: zal het desniettemin mijn lotmoeten zijn
hier nog eens door een onweersstorm overvallen te worden? Ik
raadpleegde de lieden van Churbi. Neen, zeiden zij, regenen
zal het niet; eene enkele bui, dat kan gebeuren; maar sianhou-
dende stormen hebt gij niet te verwachten. Welnu, ik waagde
het er op, deed de muilezels laden en daalde de steile Leontes-
geul af. Toen ik beneden was aan den kant der rivier, begonnen
er droppelen te vallen. Eene enkele bui kon ons in weinig
tijds door en door nat maken. De lucht was donker als de
nacht, juist zoo als dien achtermiddag toen wij den weg op
reden van het Lelfort-kasteel naar Hasbeiya. De herinnering
aan dien ängstigen avond deed mij eene rilling over de leden
gaan. Doch de gedachte aan de ondervondene bewaring en uit-
redding gaf mij weder moed. En zie daar, de droppelen hielden
op; ik zette mij neder om eene schets te maken van het groot-
sche tooneel, dat mij omringde, en toen deze voltooid was,
waren de wolken uiteengedreven, terwijl een helder blaauwe
hemel de voortduring van fraai zomerweder beloofde.
Plaatsen, waar wij in gevaar hebben verkeerd, of uitreddingen
hebben ondervonden, worden ons op de groote levensreis zoo
vele gedenkzuilen van de trouwe liefde Gods. Gij weet, mijn
vriend ! dat ik reeds in menig plekje van deze wijde wereld zulke
e b e n h a e z e e ’s heb mögen oprigten, en de Jisr Chardeli over de
Leontes, aan den voet van het kasteel Sjukief, is er zeker 66rx
van. De herinnering aan de lange reeks van moeiten en geva-
ren, waardoor ik behouden was heengeworsteld, van het oogen-
blik af dat ik voor het eerst deze rivier overstak tot nu, een
-terugblik op al wat God voor mij in dat tijdsverloop had gedaan;
hoe Hij mij soms in groote diepten had gevoerd, maar met geen
ander doel dan mijn welzijn, en in het midden van den nood
altijd Zijne trouw en magt op het heerlijkst toonende; hoe Hij
mij behouden tot hiertoe had wedergabragt — dit alles trof mij
diep. Helaas! wij kortzigtige, achterdochtige menschen, wij
zien Gods leidingen zoo zeiden in het wäre licht. Onze ziel
kleeft gedurig aan het stof, en wanneer de h e e e in liefde onze
plannen omverwerpt, onzen hoogmoed vernedert, ons in allerlei
nooden brengt, om ons onze afhankelijkheid van Hem te leeren,
om ons het genot, dat deze vergankelijke wereld aanbiedt, te
vergällen en om onze genegenheden te vestigen op de dingen die
boven zijn, op Hem zelven en op je z u s c h e is t ü s ., dan mis-
kennen wij Zijne hand en Zijn hart, harde gedachten omtrent
Hem klimmen bij ons op, wij worstelen ongeduldig tegen Zijne
bedeelingen en oordeelen onzen staat onvereenigbaar met de ge-
tuigenis, die de h e e e in Zijn Woord van Zieh zelven geeft.
Hadden wij nimmer Gods liefde, ondervonden, het wäre geen
wonder dat in het bedorven hart zulke gedachten aangaande den
h e e e opklommen; maar ach! wie is er, die bij een terugzien
op het afgelegde deel der baan, niet Gode de eer moet geven ,
en niet van iederen dag zal moeten zeggen:
" Gij woudt mij met uw gunst omringen,
Meer dan een Vader zorgdet Gij,
Gij milde bron van zegeningen!
Zulk een Ontfermer waart Gij mij.
Uw trouwe zorg wou mij bewaren,
Uw hand heeft mij gevoed, geleid,
Gij waart nabij in mijn bezwaren,
Nabij in elke moeijelijkheid” ?
Ja, wel mögen wij ons dan schämen over zooveel ongeloof,
ongeduld en wantrouwen! Maar dat ons deze ondervinding
tevens opwekke om Hem meer te gelooven, om meer op Hem
te hopen en om meer Hem lief te hebben.
Aan de N.zijde der rivier gekomen, trokken wij thans niet
het .steile bergpad op naar Arnoun, maar volgden de slangen-
wrongen van den bruisschenden stroom een eind opwaarts door
eene bebouwde vlakte, die wij daarna overstaken naar den ingang
van wadi Djermdk. De Leontes is hier tamelijk breed, of-
schoon naauwer van bed dan de Jordaan; hare golven echter stu-
wen zieh met veel grooter geweld voort, dan die van de Jordaan.