overtuigen van hetgeen de h e e b hier heeft gewrocht. Men
leest wel veel over Palestina; er bestaat wel eene menigte boe-
ken over het Heilige land, boeken die zieh als het wäre nog
met den dag vermeerderen; maar over eene zaak te lezen, dik-
wijls in een boek, dat niet uit eigen ondervinding is geschre-
ven, doch uit de berigten van anderen opgemaakt, of deze zaak
zelf te gaan onderzoeken, geeft eenen geheel verschillenden in-
druk en leidt tot geheel verschillende uitkomsten. Mij dunkt,
indien de Christenen meer herwaarts kwamen, Palestina1 s lot
en het lot van Palestinas erfgenamen zou meer ter harte worden
genomen en meer den Heer der genade worden opgedragen;
en indien door Ch r is t u s volk, even als door Pa u lu s 1) , veel
gebeden werd om I sraels zaligheid, voorwaar isra ö l zou dien
aan drang der lief de niet lang kunnen wederstaan; het zou al-
lengs beginnen med te bidden, en wij weten uit de Schrift,
dat God uitkomst geeft op het gebed, maar ook dat er geene
verlossing komen zal zonder gebed en zonder verootmoediging
in het gebed.
Onze rustdag ging in //het huis der rüste” rüstig voorbij.
Ik geloof niet, dat de Bedoulnen verwacht hadden, toen wij
hier gisteren avond van Pella aankwamen, ons zoo lang in hun
midden te hebben; en wij van onzen kant droegen wel zorg
hun daarvan niet vooruit kennis te geven, om hen niet in
verzoeking te brengen, ons eene plundervisite te geven. In den
loop van den dag kwamen verscheidene Bedouinen, die uit de
verte onze tenten zagen, naar ons toe: of hunne bedoelingen
Bedouln-bedoelingen geweest zijn — gij begrijpt mij — weet
ik niet; maar zij vonden in Dr. sm ith iemand, die met hunne
taal en manieren volkomen gemeenzäam was, en daardoor waren
zij terstond met ons op eenen vriendschappelijken voet; zelfs
geen lästig gebedel om baksjiesch vond plaats, en het anders
z<Jo gevreesde Beisan werd ons zoo doende tot eene veilige le-
gerplaats, waar wij den dag des Heeren mogten doorbrengen.
Ik had boven dit alles nog het voorregt, mij met mijne beide
waaxdige reisgenooten te mögen vereenigen in het lezen en be-
spreken van Gods Woord. Als gij u kunt voorstellen, hoeveel
verstrooijing van geest een dagelijks ingespannen reizen van
10, 12 of meer uren te paard medebrengt, al is het ook in
Palestina, dan zult gij eenigzins kunnen beseffen vanhoegroote
waarde de gemeenschap is met Christen-medereizigers.
En hiermede mijn vriend! voor heden vaarwel! Ik leg met
een verligt hart de pen neder, die u ditmaal veel op eens had
te sehrijven. De vermoeidheid, die ik gedurende deze laatste
reistogten ondervond, verhinderde mij u dag voor dag de bij-
zonderheden mijner togten meé te deelen. Thans heb ik het
achterstallige ingehaald, en zeg u nu met hartelijke heilbeden
goeden nacht!
Nazareth 19 Mei.
Met het aanbreken van den Maandag ochtend brak tevens
eene nieuwe reisperiode voor mij aan. Uit het onbekende ging
ik weder over in het bekende, uit de onbereisde Ghor naar de
groote pelgrimswegen in het midden des lands. Ons eerste voor-
nemen was eenen kruisweg te nemen dwars over het Gilboa-
gebergte, hetwelk, behalve door wijlen den Heer s c h u l t z , door
niemand regt is onderzocht geworden; doch dit voornemen moest
opgegeven worden, eensdeels om tijdsgebrek en ten anderen om
het gemis aan eenen gids. Onze chajal van Nablous was hier
niet bekend, en de Bedouinen van Beisan waren te lui om zieh
tot reizen en trekken te verleenen, zelfs niet tegen betaling van
eenen goeden baksjiesch. Het reisplan van Dr. skrra en e o -
b in so n lag dan naar de Galilesche Zee, het mijne daarentegen
naar Jizreel en de Jizreelsche vlakte; maar een paar uren reden
wij nog gezamenlijk voort, den koers nemende links van den
weg van Beisan naar Jizreel, om de ruinen van Beit-ilfa te
zoeken, die hier ergens aan den voet van het Gilboa-gebergte
moesten liggen, en die door sch u l t z zijn opgegeven als de
waarschijnlijke overblijfselen van Bethulia!). Den dag te voren
1) Zie h it t e r ’s Brdk. IS. Th. p. 428. — Op bl. 273 1. deel heb ik reeds
mijn gevoelen over de ligging van Bethulia meegedeeld. Niet onwaarschijnlijk
komt het mij voor, dat Beit-ilfa geidentifleeerd moet worden met Beth-leptephene
of Beth-olene, de hoofdplaats van een vorstendom ten W. van den Jordaan. (Zie
h a l m a , woordenboek van Kanaan, onder het artikel Bella). — De besehrijving
die s c h u l t z van Beit-ilfa''s ruinen geeft, is zoo geheel verschillend van hetgeen ik
in loco vond, dat ik gelooven moet, de inboorlingen hem een geheel ander oord
voor Beit-ilfa hebben aangewezen, dan de puinhoopen in de vlakte door ons bezocht.