gegeven. Het hoogmoedige hart, door de krankheid des ligchaams
verbroken, luistert gaarne naar de stem der Goddelijke ontfer-
ming, vooral als de mond desgenen van wien ze wordt verno-
men in overeenstemming is met de liefderijke hand van men-
schelijk erbarmen, ’t l s de weg door onzen Heer j e z u s C h r i s t
u s zelven aangewezen-, een weg, die mijns bedunkens te veel
door zendelingen en zendelinggenootschappen in het algemeen
wordt over het hoofd gezien. Beeds een en andermaal schreef
ik u over het wenschelijke, om door hulp van de geneeskunde
het Evangelie te verkondigen onder de Heidenen van dit land
(de Mohammedanen); en met betrekking tot de Joden is het
niet anders gelegen. Integendeel, daar de toestand der Joden
in Palestina naar het tijdelijke nog veel ellendiger is dan die
der Mohammedanen, zoo mag men hopen, dat de bedoelde hulp
onder hen zooveel te heilzamer zal werken. — Hoe arm, naakt
en ellendig de Joden zijn in Jeruzalem, is eene welbekende
zaak, en evenzeer hoe honderden van honger zouden omkomen ,
indien zij den schamelen onderstand moesten missen, die hun
jaarlijks door hunne geloofsgenooten in Europa wordt toege-
zonden. In de berigten van den waardigen Doctor m a c g o w a n ,
onder wiens leiding het hospitaal is geplaatst, ontmoet men
gedurig voorbeelden van den diep beklagenswaardigen toestand,
waarin de Joden verkeeren. Een enkel voorbeeld moet gij mij
om het belang der zaak vergunnen aan te halen. //De armen,”
zoo schrijft Dr. m a c g o w a n in eenen brief van 28 Nov. 1850
//staan in den winter, of het regensaizoen, veel uit door ge-
gebrek aan behoorlijke kleeding, voedsel en huisvesting. Hier-
door ontstaan bijna al de ziekten, die ik onder hen aantref.
Door mijne bezoeken bij de Joden, aan hunne eigene wonin-
gen, heb ik vele gelegenheden om met hunnen toestand bekend
te worden; in vele gevallen is deze diep ellendig. Onder de
menigvuldige voorbeelden van krankheid, veroorzaakt door ge-
brek aan de. noodwendigste behoeften des levens en eene daar-
mede steeds gepaard gaande verslagenheid van geest, zal ik er
slechts een enkel opnoemen. Ik kwam gisteren in een morsig
huis, waar ik in eene vuile donkere kamer drie personen ziek
vond liggen, ieder op een afzonderlijk bed; eene oude vrouw,
een man en zijne echtgenoot. - De laatste was hoog zwanger,
1) Zie Jewish Intelligence, March 1851.
en op het punt van te bevallen. Het vertrek was al wat armoede
het slechts maken kon; maar het meest trof mij de toestand
der patienten, die mij, na een geneeskundig onderzoek, bleken
allen aan dezelfde kwaal te lijden, namelijk honger. Heden
morgen bezocht ik hen op nieuw, met het doel om hen midde-
len te geven tot het koopen van voedsel. Mijn indruk van
gisteren ten aanzien van hunne wäre kwaal, werd thans beves-
tigd. Toen ik de oude vrouw vroeg, wat haar scheelde, ant-
woordde zij: // mi meuro de hambre# (ik sterf van honger).
En toen ik verder den jongen man vroeg naar zijne middelen
van bestaan, beleed hij mij volkomen hulpeloos te zijn en alleen
afhankelijk van de ontoereikende ondersteuning zijner betrek-
kingen. In eenen anderen brief van 28 Jan. 1851 (Jew. Inteil.
May 1851) meldt Dr. m a c g o w a n van eene jonge Jodin,
eene patient in het hospitaal, die daags na den dood van hären
man bevallen was, en na gedurende de daarop volgende dertig
dagen van het hoogst noodige tot onderhoud des levens versto-
ken te zijn geweest, onder zijne behandeling kwam. Het kind
verkwijnde van honger, daar de moeder, zelve gebrek aan
voedsel hebbende, het niet kon zogen. De liefderijke hand des
medelijdens mögt het nog in tijds aan den hongerdood ontruk-
ken. Zoudt gij, mijn Vriend! gelooven, dat, in weerwil van
dezen arbeid der liefde, de vijandschap der Joden zoo grootis,
dat zij al het mogelijke doen om hunne arme wegstervende
lijders van het hospitaal terug te houden? Ach, de verblindheid
is onbegrijpelijk groot! De geest der duisternis strijdt
hevig tegen het dagende licht, ’t Schijnt vaak hopeloos, of
het licht ooit zal vorderen en overwinnen. Maar de Heer waakt
over alles: dikwijls als de oppositie het grootst was en iedere
opening ten goede scheen gesloten, heeft Zijn arm krachtig
gewerkt en is Zijn Naam er te meer om verheerlijkt geworden.
Zoo b. v. heeft Dr. m a c g o w a n onlangs een bezoek gehad
van den Opper-Babbi en verscheidene andere Babbijnen, om
hem te bedanken voor al het goede-, dat hij aan Israel bewijst.
Eenigen dezer Babbijnen waren te voren zijne bitterste vijanden.
Is het ook niet verblijdend uit de officieele opgaven te vernemen
dat een aanzienlijk getal personen reeds hulp van dien waardigen
geneesheer en van zijn assistent den Heer. e . s . c a l m a n hebben
ondervonden? Niet minder dan 457 kranken zijn in den loop
van het afgeloopen jaar (1851) in het hospitaal verpleegd ger I 14