Merkwaardig is ook het verschil in de vegetatie aan de oevers
der beide rivieren. Längs de Leontes is het al sycamoren en
Oleanders, längs de Jordaan daarentegen, in de heete Ghor zijn
het wilgen en tamarisken, die eerst hooger op, digt bij de bronnen
van JDan, Cesarea Philippi en Hasbeiya voor eene soortgelijke
omzooming als die der Leontes plaats maken. Het groote verschil
in het klimaat van de streken, waardoor de beide rivieren
stroomen, brengt natuurlijk ook een groot verschil mede in de
boomen en gewassen längs hunne boorden.
Yan de Leontes af tot Bjezzin toe was mijne reis door eene
bergstreek, die in fraaiheid en grootschheid hare wedergade in
Palestina niet heeft. Wat men ook elders zien möge, gezigten
en natuurtooneelen zooals die op den weg längs den Hjebel Rihdn
over Bjermak, Djurdjoua en Hjebea naar Hjezzin zijn er niet
meer; ja ik moet zelfs zeggen, dat ik nog geene streek ter wereld
heb bereisd, waar ik zulk eene afwisseling van heerlijke berg-
tooneelen in zulk een kort bestek heb vereenigd gezien. Noch
het weelderige Java, noch het boschrijke Borneo, noch het
trotsche Sumatra of Celebes, noch het paradijsachtige Ceylon,
veel minder nog de steile maar kale bergen van Zuid Afrika
of de ondoordringbare bosschen der West Indien, zijn bij de
zuidelijke voorgebergten van den Libanon te vergelijken. Ginds
is het of alles groen, of alles kaal. Het Indische landschap
heeft door den overvloed van bosch en woud iets eenzelvigs,
dat men vergeefs door rotsgevaarten of door dorpen en vlek-
ken wenscht te zien afgewisseld. In de barre bergvlakten
der Kaapkolonie ontdekt het oog niets dan rotsen, klippen;
bosch en boom ontbreken daar, en plekken zijn er, waar men
uren lang reist zonder eenig mensch of eene menschelijke wo-
ning te ontmoeten. Anders echter de zuidelijke voorgebergten
van den Libanon. Hier zijn bosschen en bergen, waterstroo-
men en dorpen; hier zijn rotsgevaarten en groene bouwvelden,
land en zeegezigten; hier is alles bij 64n, wat het oog op deze
aarde kan begeeren. Ik gevoel, dat om u deze streken eenig-
zins naar waarheid te beschrijven, mijne pen door eene andere
hand zou moeten worden bestuurd dan de mijne. Waar zal ik
woorden vinden om u mijne indrukken van den Hjebel Rihdn
weder te geven? Alle uitdrukkingen, die wij in het dagelijk-
sche leven gewoon zijn te bezigen, komen hier te kort, ’t Zijn
geen dagelijksche dingen, die men hier ziet. Hoe dan zouden
alledaagsche woorden ze kunnen beschrijven? Geloof mij vrij,
de beste beschrijving faalt hier. Wilt gij den Libanon waarlijk
leeren kennen ? er is slechts één middel op, dat is : kom en zie.
Maar iets, al is het zwak en gebrekkig, moet ik u toch van
dezen bergweg längs den Hjebel Rihan mededeelen.
Yerbeeld u dan mijn reisgenoot te zijn. Ik zou zeggen ver-
beeld u, dat gij naast mij rijdt; maar lieve vriend! ons pad is
dikwijls zoo smal, dat er voor twee personen naast elkander
geen plaats is, en ik wil u beleefdheidshalve niet engageren om
achter mij te rijden, terwijl het toch noodzakelijk is, dat ik
als uw gids voorop ben. Ik kan dus de zaak niet anders be-
woorden dan: verbeeld u mijn reisgenoot te zijn. Welnu, wij
verlaten het Leontes-dal en treden tusschen bouwvelden en
olijftuinen eene langzaam klimmende wadi in, de vallei van
Bjermak geheeten, naar het Druzen-dorp Bjermak, dat in de
wadi -op nog geen anderhalf uur van de brug el-Chardeli is
gelegen. Bjermak is op zieh zelf onbeduidend; maar aanschouw
eens dien berg, die hier aan de regterhand oprijst. De dorpe-
lingen noemen hem Hjebel Sidi. Prächtig, niet waar? al die
eikenbosschen, längs zijne steile hellingen. Dit is het begin
van de Rihan-Y&i&n. Neem nu eenen dronk waters uit de fontein
onder dezen treurwilg; geef dien kleinen knaap, die u den
aarden waterkan heeft toegereikt een halven of heelen piaster, al
naar gij goedvindt, en kom nu voort; wij hebben geen tijd te
verliezen.
— Zullen wij hier bij deze ruïne ons niet wat ophouden,
vraagt gij ?
— Neen, mijn vriend, moet ik u antwoorden. Wij hebben
geen tijd. Hier zijn landbouwers, die ons wel zullen kunnen
zeggen, hoe de bouwval heet, en dat zij genoeg.
— Meidani.
— Nu, Meidani, hoort gij; ik zal het opschrijven in het
zakboekje. Yoort nu. Zie nu eens, hoe naauw onze vallei
wordt, en hoe majestueus de woudgebergten van Rihan längs
ons pad omhoog rijzen. Welk een plegtig gevoel maakt zieh
hier van ons meester! Welk eene indrukwekkende natuur!
— En deze woudbeek, die van uit gindsche kloof komt
aanrollen ?
— Dat is de Zaharani, die gij u nog wel zult herinneren
als eene niet onaanzienlijke rivier, tusschen Sidon en Sarepta.
ii. 24