het binnenste van het grafgewelf wel, — de wit m ärmeren graf-
tombe, de brandende lampen en bloemen — ik behoef ze niet
te beschrijven. Dit is het laatste bedrijf van de schandelijke,
profane vertooning. De pelgrim eindigt hiermede zijnen om-
gang in de kerk van het heilige graf, niet van zonden ligter,
ach! wat zou hij kunnen geven tot losprijs zijner ziel, maar
wel van piasters, die van het eerste oogenblik, dat hij te Jaffa
voet aan wal heeft gezet, bij menigte zijne beurs zijn ontvlo-
den!), maar nergens zoo zeer in de orde eener arithmetische
progressie als bij den omgang in dit heiligdom. Gij weet voorts,
dat dit gebouw een gemeenschappelijk eigendom is der Ooster-
sche Christenen en der Latijnen of Roomschen. ledere afdeeling
heeft er een stuk van: aan de eene behoort dit heiligdom, aan
de andere dat; iedere sekte heeft er hare zoogenaamde kapel,
waarin zij hare offerdiensten verrigt; en om u mijnen indruk
van het geheel meé te deelen, weet ik niet beter te doen dan
kokte’s woorden aan te halen: //iedere gezindheid maakt van
hare plaatsen door eigenwillige godsdienst van missen te lezen,
te wierooken, waskaarsen en lampen te branden, zieh te buk-
ken, op den grond te vallen en te aanbidden, zooveel werk,
dat het geene spotternij is, als ik zeg, dat deze kerk ongemeen
wel naar eene Italiaansche rariteitkas gelijkt; desgelijks als ik
zeg, dat deze kerk de allervermaardste afgodentempel op den
ganschen aardbodem is.”
Ook wij gingen al de reliquien en heilige plaatsen bezigtigen.
Nu en dan stonden wij stil en zagen elkander sprakeloos aan;
maar zwijgen was hier spreken. Mijn vriend crawford had
meer dan eens de tränen in de oogeu. Wat hem zoo bewoog,
verstond ik volkomen; niet dat deze met bloemen, lampen,
vergulde, koperen, zilveren en marmeren ornamenten bedekte
plaatsen in staat waren, om hem het tooneel van s’ Heilands
lijden en kruisdood levendig voor te stellen, alware hier ook
inderdaad de Hoofdschedelplaatse geweest; maar de toestand van
de duizende arme verdoolden, die hier in bedevaart en boete-
doening de vergeving hunner zonden komen zoeken, en aan wien
1) C. d e b ru y n , van Jaffa sprekende verhaalt: »alle aldaar aankomende reizi-
» gers worden pelgrims genoemd, die ieder 14 rijksdaalders toi hebben te betalen
» aan het klooster, om op te gaan naar Jeruzalem, en even zoo veel als men ver-
»trekt. Hiervan genieten de tolken der paters de helft en moeten u daarvoor van
»een paard voorzien en geleiden heen en terug.”
zoo gereedelijk aflaat voor dagen en jaren wordt verkocht, wie
zou er ongevoelig bij kunnen blijven? Ach! als vee dat naar de
slagtbank geleid wordt, komen ze herwaarts en gaan straks naar
hunne haardsteden terug, gewasschen ja in het water der Jor-
daan, maar nog oneindig meer bezoedeld, met allerlei afgoden-
dienst dan vódr dat hun voet Kanaans grond had betreden. Uit
het wilde en woeste gedrag van vele dezer pelgrims blijkt wel,
dat zij den last hunner zonden nog nimmer hebben gevoeld.
Wat deze hier komen doen, kan ik maar half begrijpen: aanzien
onder hunne landgenooten, omdat zij de bedevaart hebben vol-
bragt naar Jeruzalem, nieuwsgierigheid of geldspeculatien mögen
misschien hunne drijfveren zijn x). Maar ik zag onder de menigte
ook anderen, wier hol gezonken oog en ingevallen wan-
gen, wier züchtend opzien en zwaarmoedig gepeins weinig twijfel
overlieten aangaande het oogmerk van hunnen pelgrimstogt.
Velen hunner was het welligt zwaar en moeijelijk de bedevaart
te ondernemen; wie weet wat teedere banden zij hebben moeten
losrukken, wat gewigtige belangen verzaken, wat groote opof-
feringen zieh getroosten! Maar wat wil de aan zieh zelven
ontdekte mensch niet ondergaan om de beleedigde, onteerde
geregtigheid des heiligen Gods te verzoenen? O, konden die
tränen spreken, daar aan het met zilver beslagen gat des kruis-
paals geschreid , wat bitterheid der ziele zoude er worden ver-
nomen! Ik geloof, dat het dáár meest een weenen over zieh
zelven is, meer dan over c h b i s t u s ; en wel mag het zoo zijn,
zoolang de ziel nog vreemd is aan hären Verlosser. Of is het
1) Een voorbeeld van zoodanigen aard haalt k ö r t e aan:
» Toen ik op mjjne terugreis van Veneiie te Augshurg kwam, ontmoette ik ze-
keren j a c q u e s e . d e l ’e c lu s e . Deze was 3 maal te Jeruzalem geweest en had
een grooten handel in reliquien gedreven. Op de derde reis was hij met ^ Augsburger
Franciskanen oneens geworden, waarschijnlijk omdat hij hen niet rijkelijk
genoeg beschonken had. Zij hadden zijne kraam beklad en uitgestrooid, dat hij
die dingen niet behoorlijk had laten zegenen. Hij zeide mij, dat ze hem meer dan
20,000 guldens schade gedaan en hem arm gemaakt hadden. In de Schriften des-
wege gedrukt scheldt hij hen als openbare bedriegers; maar hij beleed ook, dat
dewijl alles met de zoogenaamde heilige plaatsen louterbedrog was, God hem gestraft,
en hij bij dien bedriegelijken handel geen zegen gehad had.”
2) Het gat waarin men voorgeeft dat het kruis des Heilands zou gestaan hebben.
» Digt bij dit gat toont men een kloof in de rots, die er bij Zijnen kruisdood
in gescheurd is. ’t l s waar, de spieet ziet er zeer natuurlijk uit; maar dit
is iets zeldzaams, dat deze geheele rots van onder hol is, en als op pilaren rust”
»door menschenhanden gemaakt en opgerigt.” K ö r te , Reize naar Paleslina bl.84 .