het eindeloos bergplateau bereikt heeft, dat de Arabieren Sahara
noemen, eene kale harde plaat, waar krnid, noch gras wordt
gezien, behalve gedurende de eerste voorjaarsdagen als de
gruis-aarde door de winterregens is doorweekt en lieve bloemp-
jes voor körten tijd den grond versieren; als de middagzon hier
loodregt nederschiet, met verbündenden gloed van de dorre
woestijn vlakte teruggekaatst — ja dan wordt de weg naar Damascus
zwaar en afmattend in den hoogsten graad, dan zoekt
het vermoeide oog vergeefs naar schaduw, dan weet men naauwe-
lijks, hoe men hoofd en aangezigt tegen de verschroeijende hitte
en tegen het ongewoon sterke licht zal bedekken. In het midden
der Sahara voert het pad over eene beek, waar de sporen
van oude fondamentstukken bewijzen, dat hier weleer eene Chan
heeft gestaan, en ook de naam der plek el-Chan geeft dit te
kennen. De schaduw en de schuilplaats, welke de Chan in
vroeger dagen den reiziger heeft aangeboden, zijn thans echter
verdwenen. Nog bijna twee uren heeft hij te reizen, steeds
tusschen naakte witte kalkrotsen, terwijl zijn oogappel, almeer
en meer door licht en lichtterugkaatsing gepijnigd, zieh hoe
längs hoe dieper onder de half toegeknepen oogleden tracht te
verbergen. Nu komt hij aan den oostelijken bovenrand der
Anti-Ubanon-rotsen, en Damascus, die groote stad met 200,000
inwoners, met 360 moskeen en een nog veel grooter aantal
minarets, met hare woudomgeving van bijna alle boomsoorten
van het Oosten, met hare beken en rivieren, met hare schil-
derachtige vlakte vol dorpen, tuinen en akkers, ligt plotseling
aan zijne voeten. Grootere tegenstelling dan die van de verbündende
witte kalkbergén des Anti-Ubanons en van de groene
oase van Damascus, van de doodsche dorre rotsen en de prächtigste
en volkrijkste stad van het Oosten, kan men zieh niet
voorstellen. Één blik op Damascus van dit punt schijnt de
overlevering der Moslems, dat hier het Paradijs zou geweest
zijn, onmiddeüjk te verklären. Was het de vermoeidheid der
reis niet, die ons haast doet maken ons hotel te bereiken, men
zou genegen zijn om ais mohammed , toen hij voor het eerst
Damascus naderde, te dezer plaats te blijven zitten en niet
verder te gaan, om het genot van het betooverende gezigt
niet te verliezen. Geen wonder, dat de Syriers met zulk eene
stad hoogmoediger waren dan al de volken, die isk a Sl omringden.
Het uur, dat mij nog overbleef tusschen het punt, waar ik
voor het eerst van de hoogte Damascus aanschouwde en tusschen
de poort der groote stad, was een uur längs waterbeken en onder
het loof van allerlei geboomte. Damascus is door eenen gordel
van dorpen en tninen omringd, waarin men zieh verloren waant,
totdat men eindelijk hare strafen zelven betreedt. Hoe gaarne
had ik ergens in deze tuinen mijne tent opgeslagen. De schaduw
der abrikozen en der notenbomen noodigde mij zoo
vriendelijk uit. Doch het is geen gebruik dat reizigers in deze
tuinen kamperen. Er is een hôtel in de stad, en ook kloos-
ters, wanneer men zieh daar üever wil ophouden dan bij M.
a n d e é . Ik liet mij dus naar het hôtel geleiden, dat, een half
uur ver van de poort, in het midden der stad is gelegen, De
straten, waardoor ik had te rijden, vormen eene reeks van Winkels.
N er gens in het Oosten had ik zoo veel bedrijvigheid,
nergens zulke wel voorziene en sierlijk uitgedoschte winkels
gezien. ’tWas mij eene nieuwe wereld. Ik zag hier de weel-
derige Schilderingen van het Oosten uit de Duizénd en ééne
nacht waarlijk verwezenlijkt. Onder al wat mij omringde trof
mij vooral de overvloed van al het //goede dezes levens.” Damascus
is van het beste van allerlei spijs en drank voorzien,
en dat in den rijksten overvloed. De sorbetwinkeis en de sui-
kerbakkers-tentoonstellingen verdringen er zieh. Waterwerken
springen en stroomem aan alle zij den. Geen koffijhuis, waar
geen koele fontein opborrelt. Geene plek, waar de atmosfeer
niet door water en schaduw wordt verkoeld. En dan die stapels
vruchten links en regts in de winkels opgehoopt. j Pyramiden
van abrikozen geel en rood van rijpheid, de lucht vervuld met
den geur van oranjeappelen; verbeeld u dit alles en tevens den
afgematten reiziger die de straten doortrekt, zijne ton g gezwollen
van dorst, zijn hoofd gloeijend van de sedert den vroegen
ochtend doorgestane hitte! Verwondert het u, als ik u zeg,
dat ik na reeds menigen vruchtewinkel te zijn voorbijgereden
eindelijk voor de verzoeking bezweek ? Ik hield stil, en at eerst
eenige abrikozen voor dat ik verder reed. Helaas ! ik heb die
onvooxzigtigheid moeten bezuren ; want in het hôtel vond ik
wederom abrikozen en ook zure melk, waarvan het overmatig
genot mij spoedig is opgebroken.
Doch ik heb Damascus bereikt, en kan nu een paar dagen
rust nemen van al mijn onafgebroken reizen en trekken. Mis-
schien zult gij ook wel eene poos willen rüsten van de lectuur