St r a b o en p l i n i u s ) waarover men met eene wel onderhouden
brug de tuinen en buitenhuizen van Beyrout nadert. Een half
uur nog tusschen cactusheggen en kleine inlandsehe woningen,
tusschen menschen, kamelen, paarden en ezels, een half uur
in stof en zand — en alles is achter den rug, wij bevinden ons
in dezelfde kamer van het hotel, waar wij eenige maanden
geleden voor het eerst zijn aangeland.
Dat van na zulk eene reis behouden te zijn terug gekeerd
het hart tot innig dankgevoel is opgewekt, zult gij u wel
kunnen voorstellen. Dankbaar ben ik jegens mijnen God, die
mij door zooveel moeite en gevaren heeft heengebragt, en die
steeds mijn Helper fen Redder was aan mijne regterhand. Dankbaar
ben ik ook jegens mijne vrienden, die mij in dagen van
nood en benaauwdheid zooveel liefde hebben bewezen. Het is
dan ook voorbedachtelijk, dat ik eenige dagen voor het vertrek
der stöomboot hier ben gekomen, opdat ik nog tijd mogt
hebben de vrienden te Sjemldn, Abeyh en Sidon een laatsten
dankgroet te gaan brengen. Mijne zaken, die vodr mijne
afreis waren te bezorgen, zijn afgeloopen. Ook mijne plaats
aan boord van de Oostenrijksche stoomboot is reeds genomen.
Er blijft mij nu niets anders over dan om morgen ochtend
nog eens te paard te stijgen, en over Sjemldn en Abeyh naar
Sidon te rijden, van waar ik hoop den dag voor het vertrek
der stoomboot terug te zijn.
Aan boord van de stoomboot Austria, ter
reede van Larnalea. 23 Jmij.
Yeel bewaring heb ik op mijnen weg door het HeiUge
land ondervonden en veel uitredding; doch dat ik mij thans
mag nederzetten om een paar regelen aan u te schrijven is
de kroon van al de goedertierenheden, die mij ten deel
vallen. Yerbeeld u , dat ik de hartelijke s c o t t ’s te Sjemldn
en de niet minder hartelijke zendelingbroeders c o l h o u n en n i l
f o r e s t reeds mijn laatsten handdruk had gegeven. Ik bevond
mij naar Sidon op reis; reeds was ik den Libanon afgereden
en tot aan de Nahr-Damour gevorderd; daar overviel mij in
eens een beven en een pijnlijk en loom gevoel door al mijne
leden — eene hevige koorts maakte zieh van mij meester. —
Wat zou ik doen? Terugkeeren naar Beyrout? Voortrijden
naar Sidon? Beiden waren even moeijelijk, en eene schuilplaats
was er nergens te vinden. De zon was brandend, en de gloed
werd nog vermeerderd door eenen heeten zuiden wind, die mij
vlak in het aangezigt woei. Ik reed langzaam voort en kwam
met een hoofd als vuur bij de goede Th o m s o n s aan. Hoe
hartelijk hun onthaal was, kan ik n naauwelijks beschrijven.
Maar helaas! mijne komst bragt hun weinig vreugde. Ik moest
spoedig naar bed, terwijl de koorts van uur tot uur een ern-
stiger aanzien nam.
Daar lag ik dan ter neder , ziek en afgemat, in geen klein
gevaar van thans het ergste der reactie van zooveel maanden
onafgebroken reizens te ondervinden. Ik had voor het oogen-
blik gevreesd, waarop ik van de langdurige inspanning plotse-
ling tot rust zou komen. Dit oogenblik was nu aangebroken.
Ik had veel over de doodelijke Syrische koorts gehoord en
had met eenen terugblik op d a l e , h o l y n e o x en zooveel anderen,
die slagtoffers zijn geworden van te groote inspanning
op reis in dit land, reden om te vreezen, dat ook mij het
ergste nabij was. Een geneesheer was er te Sidon niet. Dr. v a n
d i j c k was juist afwezig. Mijne papieren, teekeningen en andere
resultaten mijner reis lagen te Beyrout in mijn hotel. Mis-
schien zouden ze allen verloren raken, als het God eens be-
haagde mij weg te nemen, en dan zou al de doorgestane moeite
en arbeid, gevaar en inspanning ten slotte geen vrucht dragen
hoegenaamd. Was zulk een einde overeenkomstig met het Be-
stuur van eenen God, wiens naam is l i e f d e ? Indien het alzoo
mogt uitvallen, dan moest de schuld bij mij zijn en niet bij
God; dan bleek het klaar, dat al mijne hoop op Hem en al
mijn vertrouwen op de verzoening in het offerbloed van Zijnen
Eeniggeboren Zoon niets anders daü schrikkelijk zelfbedrog
was, en mijn einde moest dan ook met zulk een zelfbedrog
overeenkomstig worden. Deze en- soortgelijke afschuwelijke gedachten
pijnigden mijne ziel en deden de koorts nog feiler en
feiler worden. Mijn hoofd was rusteloos; het was als wäre er
vuur in mijn bloed ontstoken. Wat Christelijke vriendschap
en genegenheid vermag, werd mij door de t h o m s o n ’s bewezen.
Doch wat vermag ook de innigste liefde, als doodsgevaar
de sponde nadert? Ik gevoelde mij boven al het lijden voor
mijzelven ook nog door de gedachten gekweld aan den last