naar de Boode Zee en de woestijn veel te gering is. Hetmoet
minstens verdriedubbeld worden.
Het antwoord was, dat Sjech a b o u d a h o ü k een eerlijk man
was en hoofd der Djehalins, die zijn woord niet kon breken,
en dat het dus onnoodig was om over de zaak verder een
woord te reppen. Ik mögt a b o u d a h o ü k niet beleedigen door
hem voor een roover te houden, die zijn woord zou breken,
nadat de helft der gecontracteerde som reeds aan Sjech h a m z e h
was uitbetaald.
Wie i s Sjech h a m z e h ? Ik ken geen Sjech h a m z e h .
Sjech h a m z e h is uw agent, en heeft voor u met mij
gehandeld. Hij is niet gedwongen geworden, maar heeft vrij-
willig gehandeld. Gij weet ook zeer wel, dat het contract met
of in de tegenwoordigheid des Gouverneurs van Hebron is ge-
sloten, ten gevolge van den specialen firman des Sultans, en
dat alzoo alle verantwoordelijkheid op hem en u rust.
Het gelaat des Sjechs betrok. Zijne lange slagtanden beten
zijne lippen. Hij zag, er viel op dit oogenblik niets aan te
doen, en dacht het verständiger zijnen aanval op eene andere
wijs te beramen. Ik bleef voor het overige van den avond vrij
van zijne persoon, ofschoon niet vrij van het ongedierte, dat
hij mij had meegedeeld. Een groote cirkel Bedouinen bleef om de
tent vergaderd, terwijl f e b .e z een geitenbokje slagtte en braadde,
en een der Bedouinen, een bard, zoo als er nimmer een in een
kamp ontbreekt, door zijne geimproviseerde dichtregelen en
het onmuzikaal gezaag op een Bedouinen-viool de menigte ver-
maakte. Wat ook p h i l i p vertolkte, het talent van den bard
was te verheven voor mij, ik kon den sleutel niet vinden,
waarom het gezelschap gedurig in zulk een luid gelach uit-
barstte. Wat had ik wel willen geven om u den groep af te
schilderen; maar vermoeidheid en het bijschrijven van mijn
joumaal verhinderden mij.
Gij ziet uit dit verhaal, dat het leven in zijne eigene tent,
bij al hetgeen het voor heeft boven het. logeren in het verblijf
^ 1 1 anderen, toch niet de vrijheid meebrengt, die men er zieh
wel van zou voorstellen. Althans niet wanneer de tent in het
midden van een Bedouinen-leger staat opgeslagen. ’t Is er dan
mee gelegen als met iemand, die zieh onder een gazen mus-
kietenkleed te slapen legt. Tegen de steken van het lästige
insekt is hij wel beschermd; maar niet tegen hun tergendgegons,
terwijl zij om hem heen dansen, zoekende waar zij eene opening
mögen vinden om binnen te dringen. Dit heb ik ook heden
ondervonden. Ik had mij voorgenomen, in weerwil van al het
onaangename wat er aan verbonden mögt zijn, op den dag des
Heeren niet te reizen, en liever met de tent onder de Bedouinen
te blijven. Doch rust heb ik bijna niet gehad, dan
voor eene körte poos, toen ik den nieuwsgierigen beduid had,
dat Christenen, wanneer zij bidden, alleen zoeken te zijn, en
niet, gelijk de Moslems, omringd door hoe meer menschenhoe
beter. De arme Bedouinen, ofschoon bij naam het Mohamme-
daansche geloof toegedaan, hebben bijna in het geheel geene
Godsdienst. Zij schenen mij nogtans te begrijpen, toen ik hen
verzocht mij met mijn Bijbel wat alleen te laten.
In den achtermiddag hebben zij zieh schadeloos gesteld.
Mijne tent werd kompleet belegerd. Zelfs de vrouwen der Bedouinen
— geene schoonheden, maar grove en robuste amazo-
Ben konden de verzoeking niet langer wederstaan. Zij
moesten de tent binnen komen, om mede haar aandeel te hebben
in het algemeen gebedel. Sommige Bedouinen kwamen
ook om geneeskundige hulp vragen. Onder dezen waren er met
ernstige kogelwonden. Waar hadden zij ze bekomen? Yraag
dat nimmer aan een’ Bedouin. Hij vecht altijd en wordt altijd
bevochten. Hij rooft of wordt beroofd; niet alleen valt hij
reizigers aan, maar ook zijne mede-Bedouinen, als zij van eenen
anderen stam zijn dan de zijne. //Zijne hand is tegen allen,
en de hand van allen is tegen hem.,, Yoor de wonden had
ik geen anderen raad dan het brandijzer; maar daarin hadden
de arme lijders geen lust, ofschoon zij sedert weken kwijnende
waren en zonder spoedig vooruitzigt op herstel. Een broeder
van a b o u d a h o ü k was een dezer ellendigen. Aan niets —
dit merkte ik heden weder op — hebben de bewoners dezer
landen, stedelingen of Bedouinen, zooveel behoefte als aan geneeskundige
hulp. Zoo ik ooit weder in het Oosten ga reizen,
ik moet vooraf iets van de geneeskunde weten. ’t Is eene „
open deur tot veel goeds, stoffelijk, zedelijk en geestelijk; een
gebaande weg tot veler harten. Een hhakim zal ook door geen
Bedouin worden geplunderd.
A b o u d a h o ü k heeft heden eene nieuwe poging aangewend