aard dan die van de zuidelijke bergtakken bij Djebea of Djez-
zin. Van Bermel klom ons pad dadelijk omhoog en bragt ons
in eene hoog gelegene vallei, die door de natuur alleen , zonder
eenige hulp van ’s menschen hand, in een prächtig park was
herschapen. Opgetogen was ik over de schilderachtige eiken-
groepen, over de fantastische terebinthen of de grillig gekromde
stammen en takken van andere boomen , die zieh met allerlei
soorten van groen, licht, donker, geelachtig of elders meer
naar het bruin overhellende, door 6en hebben gemengd. Op
andere punten weder voerde de weg over rotsachtige plateaus,
die slechts met doornachtige körte struiken waren begroeid. Af-
wisselend vertoonden zieh op nog weder andere plaatsen de
cypressenbosschen, waar iedere boom eene studie op zieh zelven
voor den landschapschilder oplevert; sommige om hnnne kolossale
stammen en takken, andere om hunne door onweder
afreslagen of door onderdom half vergane tronken, en andere
ook om hunne levendig groene spruiten, die hier of daar van
een schijnbaar verstorven en gedeeltelijk uit den bodem losge-
scheurd wortelstuk zijn opgeschoten. Wilt gij boomen zien in
al hunne pracht en schoonheid, treedt dan de woeste bosschen
in, waar het snoeimes der kunst ze niet bereikt, waar geen
takken en stammen in regtlijnige vormen zijn gebogen en waar
het doode hout niet van tusschen het levende is weggeruimd.
Korn den Libanon in en zeg mij, of gij ooit een denkbeeid van
zulke natuurlijke cypressenbosschen gehad hebt, zooals de hooge
kloven van dit gebergte u vertoonen?
De afstand van Bermel naar de Ceders veel te groot zijnde,
om nog dienzelfden dag afgelegd te kunnen worden, zoo hieven.
wij den nacht over in eene 5,600 voet hoog gelegene vallei,
Merj Ahm geheeten, waar een dorpje is van dien naam
en waar inijne tent stond opgeslagen aan den kant eener helder
vlietende beek. De Merj Ahm is eene grazige en waterrijke
bergvlakte, waar zieh in den zomer vele herders komen legeren
met hunne kudden. Eene andere bergvlakte, Merj-el-Achmar
geheeten, ligt ten ZW. van hier en heeft insgelijks veel gras
en water. Wij trokken de Merj-el-Achmar in hare volle lengte
over en voorts door eene vallei, die den hoogsten top des Libanons,
den Djebel Muskieh, omzoomt. In deze vallei was de
sneeuw nog op verre na niet ontdooid en de Djebel Muskieh
zelf, die eene hoogte bereikt van omstreeks 10,000 voet, lag nog
geheel onder zijn schitterend winterkleed verborgen. Het sneeuw-
water loopt hier in onderscheidene beken te zamen, die zieh
eindelijk in eene diepe kloof afstorten naar de B ’kad. Weldra
komt men van deze hooge sneeuw-streek aan de oostelijke hel-
ling, die naar de B'kaa, gekeerd is, en een uitnemend fraai
panorama ontvouwt zieh voor den reiziger, die längs dit berg-
pad de Ceders nadert. Ik behoef slechts de Coelo-Syrische
vlakte met den Bermon en Anti-libanon te noemen, en meer
op den voorgrond de met cypressen begroeide ruggen en ra-
vijnen van den Djebel Makmel, een der takken van den Libanon,
om u zonder moeite hiervan te overtuigen. Ook de met
sneeuw gekroonde Senin, een andere hoofdtop des Libanons,
meer ten Z. gelegen, treedt hier te voorschijn, en de bekoor-
lijkheid van het landschap wordt eindelijk nog door den water-
spiegel van het kleine meer Lemone of Yemone, aan den voet
des Djebel MakmeVs verhoogd. Nog een paar uren klimmens
längs een smal en gevaarlijk pad, tusschen rotsen, die nog
gedeeltelijk onder de sneeuw liggen bedolven, terwijl men wel
moet acht geven, waar men zijne voeten zet, om niet in de
vreeselijke diepte te pletter te vallen, — en wij hebben het
hoogste punt van dezen togt bereikt. Een ander pad komt hier
van ’Ain-ata uit de diepte opgeslingerd, het pad, dat reizigers
gewoonlijk volgen, die van Baalbek längs den kortsten weg de
ceders bezoeken. Beide wegen vereenigen zieh op den circa
8000 voet hoogen bergkam. Nog een paar schreden en wij
zeggen Coelo-Syrie en den Bermon en al wat voorts nog meer
ten O. van den Libanon is gelegen vaarwel, om nu den hiik
naar de W.zijde van den bergrug te keeren, waar een gezigt
eenig in zijne soort ons wacht.
Gij kunt u van zulke hooge bergtooneelen geen duidelijk
denkbeeid vormen zonder ze bij ondervinding te kennen. Ik
zou te vergeefs beproeven om u het gezigt te schetsen, dat
men van dit plekje van den Libanon-rug op de in de diepte
gelegene bergen van mindere hoogten, op hunne valleijen, bosschen,
dorpen en stroomen, op de nog lager gelegene vlakten
en eindelijk op de grenzenlooze zee voor zieh heeft. Laat ik
het aan de kracht uwer eigene verbeelding overlaten, terwijl
ik deze met geene andere aanwijzingen te gemoet kan komen,
dan met een paar bijzonderheden ten aanzien van de kleur en
de grootte der in gindsche bergkom gelegene voorwerpen. Welnu,