togten om te bidden op de graven van sommigen hunner voor-
name rabbijnen. Zij houden dit Mdroun ook voor identisch
met Simron-Meron, de Kanaänitische Koningstad van Jozua
X I I : 20.
Banias (Cesarea Philippi) 27 Mei.
Het is nu o ure in den namiddag. Een paar uren geleden
kwam ik hier aan. — Ziet gij dien hoogen eik daar boven het
andere geboomte uitsteken? — vroeg mij a b d - e l -k a d e e toen
wij het dorp naderden — dat is de plaats waar gij uwe tent
kunt opslaan. Gij zult het er koel hebben in de schaduw van
dien ouden reusachtigen boom.
En waarlijk ik kan dit plekje eenen tuin noemen,. en de
verkwikkelijke schaduw van den welligt meer dan öOOjarigen
eik eene heerlijkheid. Maar wat mij vooral op dit oogenblik
verblijdt en tevens haast doet maken om u mijne togten van
gisteren en heden kortelijk mede te deelen, is de ontmoeting
van eenen ouden vriend. Hem zelven heb ik echter nog niet
gezien; hij is met Dr. b o b in so n het kasteel gaan beklimmen
op den hoogen steilen berg en zal tegen zonsondergang terug
zijn. Dan zal er veel te praten en med te deelen vallen; daar-
om: profitons des instants.
Maar wie is dan die vriend ? Niemand minder dan mijn gast-
heer van vroegere dagen, de zendeling Thomson. Gij kunt u
verbeelden, hoe ik opkeek zijne tent en zijne bedienden hier
aan te treffen. Mr. Thomson is sedert eenige dagen de togtgenoot
van zijn’ landgenoot den Amerikaanschen professor. Tot
Hdsbeiya had de laatste behouden zijne onderzoekingstogten af-
gelegd, en Dr. sm ith was van daar naar Beyrout tot zijne
meer directe zen deling werkzaamheden wedergekeerd, terwijl i f r.
Thomson hem als hulp van Dr. b o b in so n had vervangen. De
buitengewone inspanning en reisvermoeijenissen deden echter
hunne gevolgen ondervinden: Dr. E. werd te Hdsbeiya door
koorts overvailen en is zelfs nu nog niet geheel hersteld. Hoe
gelukkig mag ik mij dus achten, tot hiertoe onder al de afmat-
ting en vermoeijenis nog steeds in staat geweest te zijn, dage-
lijks mijne togten voort te zetten. Van mijn vriend Mr. Thomson
en van al de leden van zijn gezin verneem ik uit den
mond zijner bedienden niets dan günstige berigten. Gij zult
nu begrijpen, waarom mijn geest zieh verblijdt, en waarom ik
heden met eene versnelde pen aan u zit te scbrijven. Intus-
schen gij verliest er niet veel bij; want hoe belangrijk mijne
togten deze beide laatste dagen ook waren met betrekking tot
de geo- en topographische kennis van het land, toch zult gij
de resultaten daarvan liever uit mijne kaart dan uit mijn brief
verneinen. Ik zal u dus alleen kortelijk aanstippen, dat ik
vroeg in den ochtend Safed verliet; door den hoogen bergkloof
reed, die zieh ten N. van Safed nog hooger dan de stad verlieft;
toen OZQ.waarts afdaalde door de steile wadi Fera'im, uit
welke eene beek afvloeit, waarmede de läge streken aan hären uit-
gang worden geirrigeerd; daarna dwars de golvende en met graan-
akkers bebouwde vlakte ten W. van de Jordaan overstak, eene
vlakte die geheel van lava schiint gevormd te zijn; hier ver-
scheidene dorpen en ruinen opteekende, zoowel die tegen het
gebergte als die in de vlakte zelve gelegen; en tegen 9 ure de
Jisr Benat Jakoub (de brug van jak o b’s dochteren) bereikte,
waar het gloeijend heet was en waar wij naauwelijks zooveel
schaduw vonden aan de zij de van een oud overblijfsel van een
toren om ons te beschütten terwijl wij het ontbijt gebruikten.
Aan den naam dezer brug bemerkt gij reeds, dat de overleve-
ring hier jak o b ’s overtogt over de Jordaan doet plaats vinden.
Ik zal thans dit punt niet aanroeren. Maar ik moet u herinneren,
dat de karavanen van Bamascus naar 'Akka en Jemza-
lem doorgaans van de Jisr Benat Jakoub gebruik maken. De
Jordaan vloeit hier door eene geul, die door hare zwarte en
naakte lavahellingen het minst aanlokkelijke deel vormt van de
geheele rivier. Een weinig -hooger op vermindert deze geul
hare diepte, en aan het zuidelijke einde van het Hoiile/i-Tatox
vloeit de Jordaan door eene volkomen vlakke streek, die geheel
met hooge biezen is bedekt. Het is hier, dat zieh een wijd en
uitgestrekt plein vormt tusschen den Jordaan en de Nafthali-
sche bergen, en het is op dit plein, ten ZW. van het meer,
dat ik mij den veldslag voorstel van jozua tegen de vijf ver-
eenigde Kanaänitische Köningen l) ; want de vlakte aan de N.
zij de van het meer is niets dan eene aaneenschakeling van poe-
len en plassen, waar men spoedig in de moeras zou wegziBken