ren m o h am m e d e f f e n d i , (een persoon over wien veel klagten
worden vernomen) om hem eene eseorte te verzoeken naar de
overzijde van het meer; doch mijne pogingen waren vruchte-
loos. Hij betuigde, dat de Bedou'inen in gindsche streek thans
meer dan ooit in opstand waren tegen het Bestuur, ten ge-
volge van de ingevoteirde conscriptie, en dat hij niet alleen het
hoogst onveilig voor mij achtte, mij daarheen te begeven, maar
dat hij zieh zelven in Tiberius (of Tabarieh gelijk de Arabieren
het noemen) niet veilig rekende, zijnde hij geheel van alle
militaire magt ontbloot, die hem tegen eenen onverhoedschen
aanval der Bedou'inen zou kunnen beschermen. ’t Was mij geene
kleine teleurstelling; en te meer daar ik het er voor houd, dat
m o h am m e d e f f e n d i deze omstandigheden slechts voorgaf, om
zieh op eene goede wijze van de verpligting te ohtslaan, die
mijn firman hem oplag, namelijk om mij zoodanige bescherniing
med te geven, als noodig was voor mijne veiligheid. Zijne
tegenwerpingen had den fael eenen. schijn van waarheid; maarik
zag duidelijk genoeg aan de onachtzame wijze, waarop hij den
firman behandeldfe, dat hij zieh om het bevelsehrift des Sultans
even weinig bekommerde als om mijne gansch niet bedekte ver-
zekering, dat ik mij over zijne onverschilligheid in dezen aan
de bevoegde autoriteiten zou wenden. M o h a m m e d e f f e n d i , de
Metzellim van Tiberias, is de eenige gezagspersoon in het ge-
heele land, die geweigerd heeft mijne opmetingen te helpen
bevorderen. Na de geruchten, die er van hem uitgaan, en na
den man zelven gezien te hebben, verwonder ik mij daarover niet.
Ik reed dan met mijnen Nazarethschen gids den westelijken
oever längs tot aän de ruinen van Tel-Huw. en keerde längs
denzelfden weg weder naar Tiberias terug. Ik behoef u van
deze kust met hare bouwvallen en fonteinen, met het dorp
Medjdel en het plein, dat zieh ten N. van daar uitstrekt geene
beschrijving te geven, nadat zulks reeds met groote uitvoerig-
heid door anderen is gedaan. Slechts een paar opmerkingen
zijn mij voorgekomeu, die ik u bij wijze van resultaten rnede-
deel, terwijl ik hunne gronden voor eene andere gelegenheid
moet bewaren. Zij gelden de ligging van Magdala, de beide
Bethsaida! s , Chorazin, Kapernaum en Tiberias.
Magdala heeft men gemeend te moeten zoeken in Medjdel,
ruim H uur ten N. van Tiberias gelegen aan den oever. De
naam van het Arabische dorp heeft met dien der Joodsche stad
veel overeenkomst. Volgens eusebiiis en hieeonvmus echter
moet Mageda of Magedan, zoo als het in het oorspronkelijke
heet, en niet Magdala, aan de O.zijde van het meer gezöcht
worden *). Wij hebben hooge achting voor de beide Kerk-
vaders; maar het verhaal van Matth. X V : 39 en Mark. VIII:
10 schijnt naar onze meening de. landpalen van Magdala, (bij
maekus Dalmanulha) stellig aan de W.zijde van de zee van Gen-
nesareth te plaatsen. Wij houden dus Medjdel identisch met
Magdala. Of dit tevens de plaats is, waar maeia Magdalena
te huis behöorde, aan wie de Heer het eerst versehenen is na
Zijne opstanding, durf ik niet beslissen. Eene overlevering zegt
het; eene andere overlevering plaatst de stad der boetvaardige
en liefhebbende maeia in Judea. Met Migdal-el van Joz.
XIX : 38 kan, dunkt mij, met Medjdel niet overeenstemmen,
daar het eerstgenoemde onder Nafthali behoorde en het laatste
in den stam van Zebuion gevonden wordt.
De beide Jßetlisa'idas hebben onder de geleerden veel strijd
gekost. Sommigen willen gansch niet toestemmen, dat aan deze
oevers twee vlekken zouden geweest zijn, beide „het visschers-
dorp” geheeten. De Evangelien zijn nogtans hieromtrent klaar.
In Markus V II I : 22 en Lukas IX : 10 wordt duidelijk gespro-
ken van het Bethsaida Gaulonitis, fictwelk Dr. e l i smith en
andere reizigers in eenen ruinenheuvel herkend hebben et-Tel
genaamd, aan de O.zijde van de Jordaan, vlak bij den N.lijken
oever van het meer. Josephus noemt dit BethsaUa Julias,
ons berigtende dat philippus, de Viervorst van Iturea en Tra-
chonitis, het dien naam gaf ter. eere van ju lta, de dochtervan
cesae, na het vlek vooraf uitgebreid en met kostbare gebouwen
versierd te hebben 2). Het andere Bethsaida, waarvan de Evangelisten
vele malen spreken, lag in Qalilea, dus aan de W.zijde
van het meer 3). — Ik aarzel geen oogenblik, de ruinen, thans
bekend als Chan-Menieh {Khan Meniyeh bij eobinson), met
Bethsaida in Galilea voor identisch te houden.
Kapernaüm, de tolstad aan // den weg der zee” (den via Maris
der ouden) , den weg die van Galilea längs de N.zij de van het
meer naar het Over-jordaßnsohe \ oert, de grensstad tevens van
1) Zie ook halma , Woordenbqek van Kanaan onder Magdala.
2) J o s e p h u s Joodsche Oudheden 18e boek, 3e kap.
3) Joh. 1 :4 4 , Joh. X I I :2 1 , Matlh. X I :2 1 _ 2 4 . Lnk. X :1 3 _ 1 5 ; zie «**
Räumers Palesüna, onder Bethsaida,