toen ik, op eene wandeliug, vlak achter de O.zijde van hetge-
bouw omging. De Gouverneur had mij een’ kavas meegegeven,
om mij tegen de baldadigheden van de fanatieke inwoners te
beschermen, die zelfs niet kunnen verdragen, dat een Europeaan
met eene meet dan gewone aandacht het merkwaardige gebouw
van buiten beschouwt. Met dezen geleider heb ik heden een
gedeelte van den dag in en om Hebron wandelende doorgebragt.
Merkwaardigs is er niets te zien. Wei wijst men ergens in de
stad, in het huis van een der Moslemsche inwoners, het graf
van a b n e b aan, (2 Sam. 111:32) waarbij de legende verhaalt,
dat hij tot het geslacht der reuzen heeft behoord, en buiten de
stad op de wester heuvelen het graf van i s a i , d a v x d ’s vader,
doch beiden en vooral het laatstgenoemde zonder genoegzamen
grond van waarheid. Ook willen de Joden beweren, dat a d a m
en e v a hier woonden en in zekere grot den dood van a b e j .
betreurden, terwijl sommigen zelfs de plaats van hun graf aan-
wijzen; maar voor u noch voor mij hebben zulke legenden
aantrekkelijkheid. Yan meer belang zijn de beide oude vijvers,
een aan het N.einde en een omstreeks het middelgedeelte der
stad, die, gelijk Dr e o b i n s o n aanhaalt, een bewijs zijn van
veel beteekeuis, dat Hebron oudtijds lag, waar nu de stad S eitel
Choulil (de Arabische naam voor Hebron — d. i. de woning
des vriends, in vereering van a b e a h a m ’s nagedachtenis) wordt
gevonden. R o b i n s o n mat deze vijvers en bevond den noorde-
lijkste 85 voet lang, 55 breed en 18| diep te zijn, en den
andere 133 voet lang, even zoo breed en 21i voet diep. Er
is niets wat zoo naauwkeurig de ligging van oude steden en
vlekken bepaalt als vijvers en fonteinen. Dezen blijven natuur-
lijk onveranderd. Een andere bewijsgrond, dat het Hebron
van dezen tijd op de plaats gebouwd is van het oude Hebron,
meent de geleerde reiziger te vinden in Gen. XXXVII: 14,
waar j a k o b zijnen zoon j o z e p naar Sichern zendt //uit het dal
Hebron.” Nogtans zegt eene oude overlevering, dat de stad eer-
tijds een half uur uoordelijker lag, en wel op den top eens bergs,
zoodat men bij het opkomen der zon, van den tern pel te Jeru-
zalem, de witte koepeldaken van Hebron kon zien schitteren.
Ziedaar zwarigheden gelijk men ze in Palestina bij menigte
ontmoet. Wat is hier waar? Wie en hoe zal men de waarheid
ontdekken? Slechts een naauwkeurig onderzoek van de rui’nen
op de heuvelen rondom het tegenwoordige Hebron, zullen iets
meer aan het licht kunnen brengen dan men er tot hiertoe van
weet. Wollcot heeft bij eene wandeling over deze hoogten
bespeurd, dat men er bouwvallen wijd en zijd aantreft. Hoe
gaarne had ik aan. deze nasporingen mijn tijd gewijd; maar
het was onmogelijk. Reeds bemerk ik, dat de tijd, dien ik
nog in dit land met reizen zal kunnen doorbrengen, namelijk
van nu tot het einde van Junij, op verre na niet toereikend
is om al datgene te onderzoeken, wat ik zoo gaarne zou hebben
geexploreerd. Ook van Hebron moet ik scheiden slechts
ten halve bevredigd. Mögt het andere reizigers na mij geluk-
ken aan deze belangrijke landstreek hunnen tijd en hunne aandacht
te kunnen wijden.
Het is met tegenzin, maar gedwongen door de noodzakelijk-
heid, dat ik u voor meer bijzonderheden over de aartsvaderlij-
ke stad tot andere reisbeschrijvingen moet verwijzen. Ik zou
u gaarne de moeite hebben gespaard om ze na te lezen, door
er extracten van te maken en dezen hiernevens te voegen; maar
bedenk, mijn goede vriend, welke körte oogenblikken ik, al
reizende, beschikbaar heb. En den meesten tijd moet ik sparen
om u berigten te geven over zaken, die andere reizigers
niet of zeer beknopt verhalen. Yergun mij dus u naar e o b i n -
s o n te verwijzen voor de historische statistiek van Hebron-,
naar w i l s o n , die Hebron op eene zeer boeijende wijzebeschrijft,
voor informatien omtrent de Joden, die te Hebron wonen; en
eindelijk naar mijne teekening van deze plaats voor eene aan-
schouwelijke voorstelling van de stad met hare omringende
heuvelen. Ik nam het gezigt van de olijftuin-terrassen tegen
de hoogte ten ZW. der stad. Op de hoogte achter de stad
kunt gij u dus uit de schets voorstellen, dat a b b a h a m des
morgens vroeg gestaan heeft, uitziende naar het land van de
Siddimsche vallei; //en hij zag, en ziet, er ging een rook van
het land op, gelijk de rook eens ovens” *). Den waterspiegel
van de Doode Zee kan men van deze hoogte niet zien, daar
andere tusschengelegene bergruggen hem verbergen; doch het
dal der Doode Zee vertoont zieh desniettemin volkomen duide-
lijk. Het is echter ook mogelijk, dat a b e a h a m op een ander
gestaan heeft, digter bij Sodom gelegen, het punt, waar hij
den vorigen dag //voor het aangezigt des Heeren gestaan had.”