naars van muilezels en paarden hunne prijzen tot de helft hooger
opgevoerd, dan deze zes weke» geleden waren te bekomen.
Ik moest thans 15 piasters per dag voor een paard of muilezel
betalen. ’k Zou beter hebben gedaan in het begin der reis
m eens een accoord te maken met een’ muilezeldrijver van Sidon
of Beyrout. Doch het is nu eenmaal zoo en niet anders. Geduld
dus.
Aan eenen anderen kant belooft mijne verdere reis eenige
verbetermg. Een jong Duitsch Godgeleerde, dien ik een en
andermaal bij Bisschop g o b a t en bij de Diaconessen heb aan-
getroffen, wenscht mij gedurende eenigen tijd te vergezellen.
Hij reist zeer eenvoudig, zonder tolk, zonder reiscantine en met
eene kleine tent, die men des noods op zijn eigen paard zou kunnen
laden. Zijne bagage en reisgeriefelijkheden zullen hem dus niet
in den weg zijn. Hij heeft ook geen bediende. Of mijn een-
oogige t h e o d o r i , die altijd met kromme knieen loopt, alsof
hij meenens was wandelende in slaap te vallen, voor ons beiden
toereikende zal zijn, moet de ondervinding leeren. Voolloopig
vertrek ik heden met mijne twee Engelsche vrienden over het
klooster van Mar-Saba naar de Boode Zee en Jericho. Bij e l x z a ’s
fontein zal zieh de Heer f i n n bij ons voegen, om van daar
naar Bethel te gaan, längs den weg, dien j o z u a met het leger
moet gevolgd zijn, toen hij Ai ging innemen. Ai, dat nog niet
ontdekt is, kunnen wij bij die gelegenheid niet onopgemerkt
voorbijgaan. Mijn Duitschen vriend, den jongen Godgeleerde,
ontmoette^ ik eergisteren namiddag bij de fontein en-Bogel, in
den Koningshof aan den ZO. voet van Zion, waar zieh de
valleijen van h i n n o m en j o s a f a t vereenigen.
Zijt gij geheel gereed, mijn waardste Heer, vroeg ik
hem, om maandag ochtend af te reizen?
Heeds maandag ochtend ? Hoe zoo spoedig ? Neen on-
mogelijk.
Maar ik heb u toch bij tijds gewaarschuwd; en daar
mijne Engelsche vrienden ook afspraak gemaakt hebben mee te
gaan, kan ik het vertrek niet uitstellen. Wij gaan, zoo als
gezegd was, naar Mar-Saba, de Boode Zee, de Jordaan, Jericho
en Bethel; en dan........
Welnu dat neemt u drie dagen tijds. Dan blijf ik nog
zoo lang te Jeruzalem en hoop mij woensdag avond te Bethel
bij u te voegen.
— Goed! Maar pas nu op uwen tijd. Ik zal u t h e o d o r i ,
mijn nieuwen knecht, achterlaten tot uwe assistentie. Tot woensdag
namiddag dan, niet waar?
— Ja, ja, //bestirnt bis Mitwoch”, was het antwoord van
den jeugdigen vriend, die moeite had om zijn hart van Jeruzalem
los te rukken.
De Zondag, de laatste Zondag in Jeruzalem, brak aan. ’t Was
nog eene regte feestdag, een dag vol zegeningen. Des voor-
middags preekte de Heer c r a w f o r d over Titüs I I I : 5; daarna
namen wij deel aan het H. Avondmaal. Na de achtermiddag-
Godsdienstoefening wandelde ik met mijne Engelsche vrienden
nog eens Jeruzalem rond. De hemel was bewölkt; maar
de zon brak gedurig door de wolken heen. Toen wij op de
NOlijke hoogte van den Scopus stonden en de stad van daar
beschouwden, was Jeruzalem in eenen streep van licht, en al
de bergen rondom haar heen in schaduw. Het was niet mo-
gelijk de koningsstad luisterrijker te zien verlieht. Wij waren
getroffen door het prächtige schouwspel en dankbaar, dat wij
Jeruzalem, als tot afscheid, zoo hadden mögen zien. Ik kan
na dit gezigt verstaan, dat Jeruzalem door God is verkoren
geworden boven alle andere steden der aarde. Niet om hare
koninklijke ligging alleen, dat spreekt van zelf; maar, onder
vele andere redenen, ook om hare koninklijke ligging. Ja
waarlijk Jeruzalem, ofschoon hare kroon ligt afgeworpen, of-
schoon in stof en assche vernederd, Jeruzalem kan hare ko-
ninklijke afkomst niet verbergen.
Aangedaan en met den weemoed des afscheids vervuld, wan-
delden wij längs Gethsemane en a b s a l o m ’s pilaar, tot aan den
voet van den Zion berg; klommen dien toen op, bezagen nog
eens het overblijfsel van het boogstuk, dat eenmaal tot den
brug behoord heeft , dien Zion en Moriah vereenigde, enkeer-
den door de walgelijke drekpoelen van het Jodenkwartier naar
huis terug. In overdenking der Schrift en gebed besloten wij
den dag — voor mij een dag. nimmer te vergeten — te midden
van eenen grooten kring van vrienden in de woning van
den waardigen Heer c r a w f o r d .
En nu, mijn vriend! ik verlaat Jeruzalem. Ik moet ook u
verlaten voor het tegenwoordige. Onze karavaan is reeds gereed.
Ik haast dus voort. Vaarwel! Met hartelijke heilbeden steeds
uwen .............