kondigde, is van deze zijde niet zigtbaar. Het ligt achter,
of ZO. van den Bethlehemschen berg. Integendeel alles ziet
er hier dor en rotsachtig uit, zoodat men bijna denken zou,
een herdersveld, of althans eene grasweide is in deze streken
onbestaanbaar. Een andere merkwaardigheid van Bethlehem is
Da v id s b o r n p u t, de bornput waaruit d a v id begeerde te drin-
ken, toen hij in eene vesting was nabij Adullam en de hoop
der Eilistijnen zieh gelegerd had in het dal Befaim, terwijl
zij Bethlehem nog bijzonderlijk hadden bezet. Een oüde uit-
gehouwen waterbak met vier of vijf kleine gaten in de rots,
op ongeveer tien minuten gaans ten N. van den oosthoek van
Bethlehems heuvel gelegen, wordt door de inboorlingen als Bir
JDaoud d. i. d a v id s put, aangewezen. Dr. e o b in s o n betwijfelt
de identiteit der put ; maar anderen meenen dat er geene gron-
den tot twijfel bestaan. Helaas ! men is het over weinig punten
eens in dit land; en wat zeer te betreuren is, eerzucht en
naijver hebben in de ontdekking van eene nieuwe plaats of in
de omverwerping eener bestaande meening niet zelden grooten
invloed. Zeker indien de nu als d a v id s put aangewezen oude
waterbak de oorspronkelijke is, en niet degene waaruit de in-
woners van het dorp thans hun water halen— een gewone put
aan het einde des dorps vlak bij het klooster op de berghelling
— dan heeft Bethlehem zieh tien minuten meer naar het
noorden uitgestrekt en lag oudtijds niet, zoo als nu op de
hoogte, maar op de N. helling des bergs, want de put was vol-
gens 2 Sam. XXIII: 15 in en volgens J. Krön. XI: 17 onder de
poort; of het woord in moest welligt door nabij kunnen ver-
taald worden, en onder de beteekenis hebben van in de laagte
nabij de poort. Ik vind in de reisbeschrijvingen, dat de alge-
meene meening is , als zoude d a v id s helden van het ZO. zijn
gekomen, om het zoo zeer begeerde water met gevaar huns
levens-te halen, dewijlmen het er voor houdt, dat d a v id zieh
toen in de groote spelonk bevond, niet ver ten ZO. Bethlehem
, welke in de wandeling voor de spelonk van Adullam
doorgaat. Maar volgens Jozua XV : 35 lag Adullam in ade
* laagte,” dat is in de golvende vlakte aan den westervoet van
het Judea-gebergte, en dus ten ZW. van Bethlehem. Hoe dit
zij, d a v id s mannen hadden in ieder geval door de Eilistijnen
van Bethlehem heen te breken, om tot aan de bornput te geräken
, en de ligging van Bir Baoud komt daarmede wel
overeen.
Mijn voornemen, om längs Bethlehem heen naar de hoeve
van den Heer m a s ju l l a m in Wadi-Urtas te gaan, een half
uur achter Bethlehem gelegen, zou mij heden niet in het vlek
hebben gebragt; maar volgens eene schikking, door Mr. d a n o u s
gemaakt, zou mij Sjech h a m d a n te Bethlehem rendezvous ge-
ven, daar ik meende met hem een akkoord te zullen treffen
voor de expeditie naar de Boode zee. Ik reed dan Bethlehem
binnen, en vond mijn’ man op zijnen post, aan de kleine en
eenigste deur van het beroemde klooster wachtende. Hier was
evenwel de mogelijkheid tot eene conferentie afgesneden, daar
p h i l i p met mijne goederen naar Mr. m a s ju l l a m vooruit was,
eu ik versta nog te weinig Arabisch om een gesprek over eene
zaak van piasters met een Bedouïn-Sjech te kunnen afdoen.
’t l s waar, ik had in het klooster hulp kunnen vinden; Sjech
h a m d a n klopte ook reeds voor mij aan, en een der padres
deed mij spoedig open. Maar het klooster van Bethlehem lag
niet in mijne idealen, na de beschrijvingen die ik er van
gelezen had en na hetgeen ik in de kerk van het H. Graf te
Jeruzalem had ondervonden. ’t l s mogelijk, dat onder het dak
van h e l e n a ’s kerk over de Grot der geboorte gesticht, inderdaad
het //kindeken” geboren werd. Ik wil het niet bestrijden.
’t l s ook mogelijk, dat er hier en daar iets waar is van hetgeen
men van de overige grotten dezes kloosters verhaalt ; b. v.
die waar h ie e o n y m u s zijne werken schreef over het H. Land,
en die waar de H. p a u l a begraven ligt. Aan de belangrijk-
heid dezer plaatsen wensch ik niets te kort te doen, en ver
is het er van af, dat ik ze met onverschilligheid of min-
achting aanzie. Maar de afgoderij en heiligschennis van de
zoogenaamde heilige plaatsen in de Grafkerk hadden op mij
te diepen indruk gemaakt, om uit bloote nieuwsgierigheid
mij nog eenmaal in een soortgelijk tooneel in het Bethlehem-
sche klooster te begeven. Gisteren nog las ik in het ver-
haal der Schotsche zendelingen van 1839, aangaande hetgeen %
zij aldaar hadden gezien: n............... Al deze dingen zijn
niets dan eene ellendige profane vertooning gelijk in de kerk
van het H. Graf: het wekt in ons gemoed slechts walging en
verontwaardiging op. Indien deze grot waarlijk de plaats der