echtgenoot, de Britsche Consul, afwezig is (naar Nazareth) en
nog een paar andere leden der Engelsch-Jeruzalemsche gemeente.
Het is de dag na mijne aaukomst. De beschrijving, die ik u
geef, is dus die van eenen eersten oppervlakkigen indruk: met
te veel bijzonderheden moet ik uwen geest thans niet vermoei-
jen en verwarren. Het is vroeg in het voorjaar, ten minste in
in het geborgte, waar de winter altijd langer duurt dan in de
vlakten. Het heeft den geheelen voormiddag hard geregend;
maax later klaarde het weder op en de heldere atmospheer be-
looft ons n u , bij eene dalende zon, de schoonste kleuren en
efiectfjn.
Wij treden de poort uit, zien een opgaand terrein tegenover
ons; maar van ons gescheiden door eene vallei, die zieh regts
of ten NW., begint te vormen, en met toenemende afdaling,
naauw en steil ter linkerhand of zuidwaarts voortloopt. Deze
vallei is het dal g ih o n ’s en de opgaande hooge grond aan gene
zijde de heuvel van g ih o n . Gij ziet, hoe deze hoogte bedekt
is met Mohammedaansche graven en in hun midden herkent
gij in dien grooteu langwerpigen Vierkanten vijver van ruim 200
voet breedte en 316 lengte den Oppeisten vijver. Een voetpad met
twee of drie zijtakken kronkelt zieh tusschen de graven over den
rotsachtigen bodem en voert den wandelaar naar het Klooster
van het N. Kruis, de Bozewvallei, en het Klooster van St. Jan in
de woestijn, plaatsen, die wij, hoop ik, later zullen bezoeken.
Hoe zieh het g ih o n -<&*? naar het ZO. en O. omwendt, om den
berg Zion henen, zullen wij bij onze te huis komstzien. Wij
laten het thans links liggen en houden ook den GTKOTX-heuvel
aan die hand, terwijl wij, voorbij eenige buiten de poort nieuw
gebouwde koffijhuizen, (naar Oosterschen tränt — denk u geene
Westersche caffe’s) den voet van den muur volgen, wiens strek-
king, NW.waarts, door den loop der g ih o N-vallei van zelf is
bepaald geworden. Zie nu eens goed dien muur aan, de
constructie in Saraceensch: s o l im a n bouwde hem in 1542 en
43. Nogtans bemerkt gij terstond, dat de muur niet overal zijn
maaksel is; de onderste gedeelten vooral bewijzen duidelijk door
hunne oude en eigenaardig gevormde, groote steenen, die nog in
hunne eerste, oorspronkelijke positie liggen, dat zij eeuwen
lang voor s o l im a n hebben bestaan. Op andere plaatsen ziet
gij dezelfde soort van oude steenen, maar niet in de ligging,
die hun oorspronkelijk was toegewezen. Het is duidelijk, dat
de muur däär van aloude materialen is gebouwd, doch tevens
dat het niet de aloude muur zelf is. Eiders schijnt alles nieuw
te zijn, namelijk van 1543: kleinere en anders gevormde, ook
eene andere kleur hebbende steenen. Wij volgen dan den muur
en zij ne uitspringende, vierhoekige torens, en komen weldra aan
den uitersten NW. hoek, een afstand van de Jaffa-poort van
878 Eng. voeten!). De muur keert zieh hier naar het NO.,
met eene onregelmatige bastion-lijn, van verscheidene hoeken,
tot een kort eind voorbij de Pamascus-poort, waar de rig-
ting meer oostelijk wordt tot aan den hoek boven het dal-
JOSAPHAT.
Bij den NW.hoek, een tamelijk verheven punt, verlaten wij
de vorming van het gihon-dal en volgen den voet van den
muur op slechts weinige eilen afstand, over het hoogste ge-
deelte van het golvend plateau, waarop zieh de stad in vroegere
dagen heeft uitgestrekt. Men wil dat aan dezen hoek de zoo-
genaamde Hoekpoort heeft gestaan. Links laten wij thans een
belangrijk exploratie-veld liggen; wij zullen er later wat rond-
dolen en moeten ons thans vergenoegen met het gezigt der
olijfboomen, die er hunne aangename schaduw verspreiden, aan-
genaam al zijn ze weinig in getal en wijd uit elkander geplant.
Afdalende komen wij aan de Pamascus-poort, 1990 eilen van
den NW.hoeh, en snij den hier den grooten weg naar Sichern.
Zij is de fraaiste poort der stad, en heeft ook het sterkste
voorkomen. De Arabieren noemen haar Bab-el-amoud, (de poort
der kolommen). Vroeger, in den tijd der Kruisvaarders, was
het de St. stephanus-jöoo?^ , die men later goedgevonden heeft
aan de oostzijde der stad te plaatsen. Uwe aandacht wordt
thans gevestigd op eene breede rotshoogte, ter linkerhand, waarin
zieh de zoogenaamde jeremia’s grot bevindt, de plaats waar
de overlevering den profeet de KlaagUederen laat schrijven. De
ligging van deze rots, op eenen kleinen afstand van den muur,
plus minus 500 voeten, trekt ons aan. Zoo ongeveer moet de
ligging geweest zijn van de //Hoofdschedelplaats,” (ofschoon wij
deze hier niet meenen te zoeken). De rots van jeremia’s grot
is tegenwoordig eene Turksche begraafplaats. Letten wij nu nog
eens wel op den muur, dan zien wij hier wederom gedeelten van