wat de kleur betreft, zoo is al wat men van deze ijzingwek-
kende hoogte ziet blaauw. Slechts de rotsen op den voorgrond
vertoonen zieh met hare natnurlijke kleuren; maar al het
overige is door de groote afstand met eene blaauwe tint be-
dekt, die flaauwer en flaauwer wordt naarmate dat het oog
den hoogen gezigteinder nadert en donkerder daarentegen naarmate
het oog in de schaduw der diepe kloven meer nabij tracht
door te dringen. En van de grootte der voorwerpen zult gij
u bij vergelijking een denkbeeid kunnen vormen, als ik u het
beroemde Cederen-parJc beschrijf, zooals het zieh van deze hoogte
vertoont. Gij weet uit de reisverhalen van onderscheiden rei-
zigers, dat de oude Cederen, thans nog slechts 12 in getal, in
eene breede kloof des Libanons op 6300 voet hoogte zijn gelegen.
Gij weet, dat deze eerwaardige boomen — welligt de
oudste die op onzen aardbol worden gevonden, boomen, die
gelijk sommigen meenen kort na den zondvloed moeten zijn op-
geschoten—- gij weet, zeg ik, dat deze boomen reuzen zijn
boven alle boomen die er groeijen, en dat dit twaalftal door een
nageslacht van plus minus 400 jonge ceders is omringd. Zulk
een park beslaat dus eene niet onaanzienlijke piek gronds, en
ook de hoogte der cederboomen is aan hunne uitgebreidheid
evenredig. Nogtans het cederen-park van het punt gezien,
waar men den Libanon rüg van het O. naar het W. overtrekt
boven de diepe vallei van Besjerreh, vertoont zieh als een
groen plekje ter grootte van een handpalm, een boschje, dat
men voor niets meer dan een eenzamen eikenstruik zou houden.
De afdaling van hier naar de Ceders neemt bijna anderhalf
uur tijds. Dan treedt men van uit de brandende zonnestralen
hunne prächtige takgewelven binnen en vindt zieh plotseling
in een der liefelijkste oorden verplaatst, die de aarde oplevert.
Eene koele atmosfeer, gebalsemd door den geur van het cede-
renhout, en kwelende vogelen in de takken, gij kunt u ligt
voorstellen, hoe zieh de vermoeide reiziger hier gevoelen moet.
Was de lof der Cederen niet reeds menigmaal door anderen
bezongen geworden, ik zou trachten u iets tot roem van Gods
werk //de cederboomen van Libanon, die Hij geplant heeft fit)
mede te deelen. Maar gij kent de Ceders en hebt misschien
reeds menigmaal lust gevoeld hier eene week of 6 te komen
kamperen? Indien gij ooit dezen wensch mögt verwezenlijken,
dan verzoek ik van de partij te mögen zijn. Zes weken onder
de cederboomen van den Libanon! ’t is waard dat men er de
reis om doet.
Sedert eenige jaren heeft een Maroniet zieh in het midden
van dit bekoorlijke plekje eene woning gebouwd, waarin hij in
vrome ledigheid zijne dagen doorbrengt. Een kluizenaar kan
ik hem ter naauwer nood noemen; want ’s winters, als het cederen
park onder een twintigtal voeten sneeuw ligt begraven,
keert hij naar zijne oude woonplaats, het dorp Besjerreh terug,
zoodat hem de Cederen eigenlijk tot eene buitenplaats verstrek-
ken, meer dan tot eene plaats van afzondering van het wereldsch
gewoel. Ook gaat er geen dag voorbij, dat hij geheel alleen is:
reizigers, inlandsche en vreemde, komen hier velen voorbij. Nu,
wij willen hem den geur en de schaduw der cederboomen niet
misgunnen, vooral daar hij steeds zorgt in zijne bidkapel iets
tot verkwikking der reizigers in voorraad te hebben, honig,
brood, wijn en zelfs likeur, hetgeen hij met groote gastvrijheid
aanbiedt. Wilt gij aan den vromen man geene verpligting hebben,
welnu eenige piasters als baksjiesch zullen u van dien last
ontheflen. Hij houdt er ook een reizigersalbum op na, waarin
gij uwen naam kunt schrijven, indien gij de vele inkervingen
in de boomen niet met die uwer naamletters wilt vermeerderen.
Zou hij iets van den ouderdom dezer ceders weten, dacht ik.
Ik deed hem de vraag, maar het antwoord was weinig bevre-
digend.
— De twaalf oude ceders — zeide hij — zijn door de 12
Apostelen geplant.
Dat p u r e r hier in 1565 nog 25 oude ceders heeft gevonden,
zooals Lord l in d s a y ons berigt, en m a u n d r e l l in 1696
nog 16, zoodat het thans overgebleven twaalftal weleer een veel
grooter cijfer heeft geteld, was den armen Maroniet geheel on-
bekend.
Mijn nachtverblijf koos ik dien dag te Besjerreh, dat ruim
1500 voeten lager dan de Ceders is gelegen aan den rand eener
diepe bergkloof. Het is een armoedig Maronieten dorp; doch
wordt door de meest trotsche en tevens prächtige natuurtoonee-
len omringd. Watervallen störten zieh van alle zijden over de
loodregte rotswanden neder; bosschen en tuinen bedekken den
bij uitnemendheid vruchtbaren grond. Welk eene heerhjke plaats
n - 26