last en de bekommerdheid, die ik aan deze hartelijke vrienden
veroorzaakte.
In deze bange oogenblikken echter bewees mij de h e e r waar-
lijk mijn h e r d e r te zijn, gelijk het tekstwoord van dien dag
mij herinnerde. Hij redde mij uit den strijd van twijfel en
ongeloof, zoodat ik gerust kon zijn, en, wat ook de uitslag
mijner krankheid wezen zou, op c h r t s t u s ziende zeggen mögt
u lk zal niet vreezen" — mij zal niets ontbreken” 1).
De tweede dag was de koorts nog even hevig, en ik gevoelde
mijne krachten verminderen. Broeder Th o m s o n stelde mij het
wenschelijke voor van, zoo mogelijk, aan boord der stoomboot
te geräken.
- — Zijt gij eenmaal op zee, zeide hij, dan, hoop ik , zult gij
behouden zijn. Het land oogenblikkelijk te verlaten en op zee
te gaan is de zekerste redding van de gevaarlijke Syrische
koorts. Welligt zullen wij eene Arabische boot kunnen huren
en u heden avond daarin trachten over te brengen. Gij kunt
dan morgen vroeg te Beyrout zijn en nog in tijds de stoomboot
bereiken.
Ik vermande mij op dat woord en werd, wel niet zonder
moeite, maar toch met een goeden uitslag, ’s avonds in de Arabische
boot gebragt. Een lid der familie vergezelde mij enver-
zorgde mij, en zonder dat mijn toestand verergerd was, kwam
ik, voor dat de dag heet werd, te Beyrout aan. — Dr. d e
f o r e s t was juist in de stad gekomen en diende mij eenige
geneesmiddelen toe. Ik kwam des avonds van den daaraan-
volgenden dag aan boord van de Austria. De koorts was toen
nog niet geweken; maar met ieder kwartier, dat wij ons verder
van de knst verwijderden, gevoelde ik mij beter. Met een traan
in het oog van weemoedig afscheid van dat zeer gewenschte
land, zag ik den Libanon verflaauwen en eindelijk verdwijnen.
Maar met een traan van dankbaarheid gevoelde ik tevens de
koorts verminderen en eindelijk mij geheel verlaten. Ik ben
heden volmaakt vrij van koorts en siechts een afgemat gevoel,
het gevolg mijner krankheid, is mij nog overig.
Op den Rijn, digt bij Arnhem
25 Julij 1852.
Eene geheele maand was ik reizende zonder u een regel te
schrijven. Wat baat het, dacht ik, u thans een brief te zen-
den: ik zal den brief op de hielen volgen. Zoo was het, dat
ik u noch van Smyrna, noch van Triest, noch van Venetie,
Milaan, Como, Chiavenna, Choir, Zürich of Basel iets van
mij deed hooren. Wat ik op dezen aangenamen en belangrijken
terugweg heb gezien en ontmoet, hoop ik u morgen te verhalen,
als ik u van aangezigt tot aangezigt mag wederzien. Zwitser-
Imd, dat ik nog niet had gezien, trof mij het meest. Welk
een heerlijk land! Welke bergen, welke valleijen! Toch moet
ik zeggen, als ik den Libanon naast de Alpen stel, zelfs nu ter-
wijl //het land treurt, en kweelt, en de Libanon zieh schaamt” l),
Gods Woord is waar, is r a ö l s land, het land, dat de h e e r
voor ja k o b heeft uitgespeurd, is / / h e t s i e r a a d v a n a l l e
l a n d e n ” 2) . — O! dat onze harten regt levendig mögen worden
opgewekt om ons tot dien God te keeren met smeekingen
en gebeden voor i s r a ö l s zaligheid tot dien God, //die de on-
geregtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel
zijner erfenis voorbij gaat. Hij houdt zijnen toom niet in
eeuwigheid; want Hij heeft lust aan goedertierenheid. Hij zal
zieh weder over Zijn volk ontfermen, Hij zal hunne ongereg-
tigheden dempen, ja Hij zal al hunne zonden in de diepten der
zee werpen. Hij zal ja k o b de trouw, a b r a h a m de goedertierenheid
geven, die Hij aan de vaderen van oude dagen af gezworen
heeft” 3).
Nog vöor ik den vaderlandschen grond betreed, heb ik reeds
een mijner vaderlandsche vrienden ontmoet. Hij stapte gisteren
avond te Keulen aan boord van onze' stoomboot. Ik verhaalde
hem een en ander van mijne lotgevallen in het H. Land. De
brave man was er door getroffen. Wij hadden het daglicht
heden morgen naauwelijks begroet, of hij kwam reeds naar mij
toe, met den Bijbel in de hand.
— Dit zij heden uw Psalm — zeide hij, terwijl hij mij op
de lofregelen van Ps. 118 wees — ga daarmede blijde en dank-
baar den grond uwer geboorte te gemoet.