— 64 —
moet treffen, en dat zij u niet minder zullen vragen. En het
gevolg is, dat hij nu van zijnen prijs niet is af te brengen.
— Maar naar welke markt regelen de Bedouïnen dan hunnen
prijs om reizigers ongemoeid te laten reizen en als gids-eskorte
te verzellen?
— Markt? Naar iedere maTkt, die de heeren reizigers zel-
ven gelieven te maken. Zoo was hier b. v. verleden jaar een
gezelschap van vier of vijf Eransche heeren (Mr. d e sa u l c y
en zijne reisgenooten), die een groot gedeelte van de westkust
der Doode Zee hebben afgereisd en Sjech h a m d a m was een der-
genen met wien zij ten dien einde een kontrakt hadden aan te
gaan. Dezen heeren schenen de piasters zeer in den weg te
zijn; want ik heb de Bedouïnen hooren zeggen, dat ze hun
zelfs meer geld opdrongen dan zij met een goed geweten durfden
aannemen, en ik verzeker u, het gewéten van een Bedouïn is
ruim als het op piasters aankomt. Eenmaal verwend, begrijpt
gij, laten zij hunne markt niet zoo gemakkelijk zakken.
Ik begreep nu volkomen hoe de zaken stonden.
Mr. m a s ju l l a m behandelde Sjech h a m d a n op eenen vertrou-
welijken voet, en Sjech h a m d a n betoonde eenen verwonderings-
waardigen eerbied voor Mr. m a s ju l l a m . Pijpen werden gedu-
rende de onderhandeling gerookt, en koffij, met suiker, waarvan
de Bedouïnen groote liefhebbers zijn, mildelijk aangeboden; wat
de invloed van m a s ju l l a m dus op de transactie ten voordeele
kon bewerken, bleef niet achterwege. Maar Sjech h a m d a n gaf
zijne zaak niet op, en weigerde, waarschijnlijk in de hoop dat
ik ten laatste toe zou geven, de hem aangeboden som. Mr. M.
daarentegen verzekerde mij, dat ik door zijne hulp eenen beteren
kans met een der andere Bédouin-hoofden zou vinden. Nog
eens, en dit was misschien reeds voor de tiende maal, her-
haalde de Sjech de namen der plaatsen waarheen ik mij wilde
begeven: — mien hoon alla Ain Djiddî; mien Ain Djiddî alla
Sebbeh; (van hier naar Engedi ; van Engedi naar Massadà).
— Nahm, (ja!) antwoordde telkens Mr. M.
-— Mien (van) Sebbeh alla (naar) Suweira — alla Djebel
TJsdoum — alla Kournoub — alla Arara (Aroër) —- alla Bir-
Seba (Berseba) — alla Beit-Jébnn.
— Nahm, challas ! (ja, daar meê is het afgeloopen) hernam
Mr. M. Maar alles vergeefs, Ten laatste stond de Sjech op
en verwijderde zieh.
— 65 —
—- En wie is deze vriendelijke Mr. M. — vraagt gij — die
u zoo veel dienst bewees in deze onderhandeline ?
.Mr. m a s ju l l a m (of m e s h u l l a m , zoo als hij naar de Engel-
sche schrijfwijze in sommige boeken voorkomt) kwam zieh in
het begin van 1841 te Jemzalem vestigen1). In vroegere
jaren had de zendeling ew a l d hem en zijn gezin te Tunis
leeren kennen. Van daar naar Malta verhuisd, werden zij ver-
der door den zendeling (thans bisschop) g o ba t onderwezen in
den weg des Evangelies en den 19. Julij 1840 gedoopt. //Ik
heb alle reden, van hem te gelooven,” zoo schreef Mr. g o b a t
destijds, dat m a s ju l l a m een Israeliet is zonder bedroh en
een levend Christen.” Menig reizigersboek maakt in latere
jaren van M. gewag als logementhouder te Jemzalem; tot
dat hij, nu naauwelijks drie jaren geleden, zieh van het aardsch
gedruisch heeft teruggetrokken naar de stille vallei achter
Bethlehems gebergte. Als Christen en Britsch onderdaan was
het hem niet vergund, zieh daar een grondeigendom te koopen;
doch het huren van een vast goed voor eene lange reeks van
jaren overkwam deze zwarigheid. M. bouwde zieh digt bij de
ruinen van het oude Etam2) eene kleine woning, begon de
rotsige maar door eene levende bron bewaterde vallei te be-
bouwen, ploegde, plantte en zaaide, en mag nu de vrucht van
zijne onderneming inoogsten. Doch m a s ju l l a m ’s hoeve in wadi-
TJrtas is niet zonder strijd en moeite geworden tot hetgeen zij
is, ofschoon zij ook nu nog slechts een beginsel kan genoemd
worden. Wadi-TJrtas, eene piek zoo rotsachtig en bar, dat
men het naauwelijks gelooven kan, hoe sa lom o ooit däär den
aanleg van zijne beroemde lusthoven heeft kunnen bedenken,
TTadi Urtas eene enge geul tusschen hooge, barre, grijze kalk-
steenheuvelen, is eene geliefkoosde legerplaats der Bedouinen.
Tot dus verre hadden zij er zieh in ongestoorde rust aan de
liefelijke beek kunnen verkwikken; hoe dan zouden zij dezen
vreemden landbouwer kunnen dulden? Verdreven moest hij
worden; daarom werd hij bij nacht eh bij dag door hen ver-
ontrust. Booverijen en strooperijen zonder einde. Ook geweer-
schoten werden in de nachtelijke duisternis van de hoogten op de
stille valleibewoners gelost. Maar M. hield vol: over dag ontving
1) Zie Rev. f . c . e w a l d , Journal of Missionary labours in the city of Jerusalem.
London 1846. 2. edition p. 90. 2) 2 Krön. X I : 6.
” 5