tusschentijd reed ik naar den heuvel el-Montar, die een half
nur ten ZO. van Gaza is gelegen, en een uitmuntend gezigt
over het geheele omliggende land aanbiedt. Ik zette hier nog
eenmaal het instrument op om hoeken te meten; maar de ont-
steking mijner oogen heeft mij daarna, van Gaza tot Jerusalem,
niet meer vergund dezen arbeid voort te zetten. Om
een goed denkbeeid te hebben van de oude ligging van Gaza,
waarvan de ruinen waarschijnlijk onder het stuifzand zijn be-
dolven, tusschen de tegenwoordige stad en de zee2) , kan men
niet beter doen dan zieh naar dezen heuvel te begeven. Ook
het Gaza van dezen tijd met zijüe vier groote moskeen en mi-
narets, met zijne vlakke hoogte in het midden der stad, waarop
vroeger door de Romeinen ^) eene sterkte was gebouwd, met
zijne onregelmatig verdeelde wijken, onoverdekte straten, wui-
vende dadelpalmen en heerlijke olijftuinen, Gaza,, eene stad
zonder muren., maar van aanzienlijke uitgebreidheid, is van el-
Montar het günstigst te zien. Keert men zieh van dit punt
naar het zniden dan reikt het oog over het noordelijkste deel
der woestijn. Tel-Djema in het ZW. is in deze eenzame vlakte
een zeer in het oogloopend punt. Den mond en loop der wadi-
Shen ah, kan men van de zee af een eind naar het ZO. vol-
gen; dan verliest zieh deze winterstroom in het nevelbläauw
van Ber-Sebas woestijn. In het ZO. en NO. is het eene men-
geling van läge heuvelen, thans nog groen van gras en planten,
maar in den zomer eene dorre streek, in de Schrift niet on-
eigenaardig als eene woestijn beschreven ®). Een paar dorpen
ontwaart men in de nabijheid; een paar andere, waarvan Beit-
Hanoun het grootste is, wat verder af; ook een paar tels, en
eindelijk zeer ver het blaauwe gebergte van Judea.
Deze heuvel, naar eene Moslemsche weli el-Montar geheeten,
kan naar mijn oordeel, geen andere zijn, dan die waarop s im s o n
de deuren der stadspoort bragt, //de hoogte des bergs, die in
het gezigt van Hebron is 4).” Hebron zelf is natuurlijk van
el-Montar niet te zien; maar de meening dezer schriftuurplaats
is dunkt mij //het gebergte van Hebron;” want anders had
s im s o n , zoo hij nacht en dag had doorgeloopen, eerst aan den
avond van den volgenden dag, na zijne vlugt uit Gaza, tot
1) Zie Narrative of a mis3ion to the Jews, etc., M. 103. 2) Yolgens d a p p e r .
3) Hand. V I I I ; 26. 4) Rigt. X V I: 3.
in het gezigt der stad Hebron kunnen komen. De stadspoort
van het Gaza uit die dagen is waarschijnlijk weinig minder
dan f uurs van den heuvel el-Montar verwijderd geweest. Met
de zware poortdeuren en hären grendelboom op zijne schouders,
door een weg van dik zand, naar dezen heuveltop te klimmen,
is een feit, dat slechts een s im s o n kon volbragt hebben.
Gij hebt ongetwijfeld opgemerkt, dat de landstreek, die ik van
Beit-Jebnn, of zelfs nog vroeger van Lechieh af, bereisde,
mij geheel in het tooneel van s im s o n ’s heldenfeiten ver-
plaatste. Zora zijne geboorteplaats, en Thimnath, de stad waar
hij eene vrouw nam van de dochteren der Eilistijnen, waren
onmiddellijk op mijne regterhand blijven liggen, aan den voet
van het gebergte toen ik van Beit-Jebnn naar Ehon ging. Te
Askalon was het, dat s im s o n zijnen vijanden den eersten slag
toebragt. De landstreek tusschen Gaza en het Jtidea-gebergte
is menigmaal door den gevreesden man betreden. Hier, te Gaza,
staan wij bij zijn graf. Het woord Gods verzekert ons, (Heb.
X I : 32) dat hij door het geloof heeft gezegevierd, //zoodat de
dooden, die hij in zijn sterven gedood heeft meer waren, dan
die hij in zijn leven gedood had.” //Hij riep tot den Heer”
en de Heer verhoorde hem1). Maar desniettemin is s im s o n
een treurig voorbeeld van de gevolgen, die het afwijken van
den h e e r na zieh sleept. Wie zieh s im s o n voorstelt, daar hij
den leeuw verslaat, of de duizend Eilistijnen bij Lechi, en hem
dan wedervindt, van Gods wegen geweken en God van hem,
//zwak als een ander mensch,” met uitgegraven oogen, //malende
in het gevangen huis en gebonden in twee koperen ke-
tenen,” zal wel overtuigd worden, hoe noodig het ons is,
geduriglijk te bidden: // 0 h e e r ! neig mijn hart tot de vrees
van uwen naam!”
Men wij st nog heden de plaats aan, waar s im s o n de stadspoor-
ten zou hebben weggedragen, en digt daarbij is eene weli, waar
de Mohammedanen gelooven, dat de Nazireer Gods begraven
ligt. De Schrift echter zegt ons: // dat zijne broeders en het gan-
sche huis zijns vaders afkwamen — en hem begroeven in het
graf van zijnen vader m a n o a c h tusschen Zora en Bsthdol2) ”
Gaza, Gazera bij de Kruisvaarders en Guzzeh bij de Arabieren,
ofschoon eene sterk bevestigde stad en door alle eeu