den Heer in zijne vernedering geven, al konden zij u bewegen
tot stroomen van tränen, het zou u niet baten; dit is alles //uit
den wil des vleesches, uit den wil des mans” i) : de wederge-
boorte des harten, de gedurige vernieuwing des harten, eene
kracht die gehend wordt in hare gevolgen, maar niet gezien in
hären oorsprong noch in hare werkingS), is uit God alleen.
//Hetgeeh uit het vleesch geboren is, dat is vleesch; en hetgeen
uit den Geest geboren is, dat is geest.” »). Was het door
het bezoeken der heilige plaatsen in Palestina te verkrijgen,
dan hadden arme, reddelooze zondaars zieh maar bij troepen
derwaarts op pelgrimstogten te begeven. Duizenden doen wer-
kelijk alzoo in hunne dwaling; maar laten zij ons ten minste
tot een waarschuwend voorbeeld strekken. Wat zou stof en
steen ons kunnen geven? Ja, de les is hard voor vleesch en
bloed, dat zoo gaarne in het godsdienstige wil zijn bewogen;
maar ze is noodzakelijk, dit toont u de ondervinding. Wij
leeren haar ook niet in denen dag : Jeruzalem zal ons nog meer
dan eens teleurstellen, nog meer dan eens doen zwijgen, voor
wij al hare belangrijke punten hebben bezocht. Yoor dilmaal
genoeg; wij hopen Gethsemane een anderen keer nog nader te
bezoeken. Zetten wij thans de wandeling om den muur voort.
De steenen, die gij hier ziet, behooren tot de grootsten in
den geheelen muur; ze zijn uit de ligt geele, harde kalkrots
gehouwen en behooren, blijkens hunnen vorm, tot d a v id ’s of
sa lom o ’s tijd. Sommigen zijn 18, 20 en 24 voet lang en 6
dik. Maar men ziet duidelijk, dat ze niet meer in hunne
oorspronkelijke positie liggen. De muur omwalt hier niet alleen
de stad, maar in het bijzonder ook de oude Tempel-area,
de Uaram-el-Sjerìf. De // Schaapspoort ” van Joh. Y : 2 moet
hier omstreeks geweest zijn. De toegemetselde poort, waar wij
nu voorbij komen, is de // Gouden poort.” Haar dubbele ingang
is van RiOmeinschen bouwstijl. De overlevering beweert,
dat de Heer je z u s hier zijne intrede deed, gezeten op //het
veulen eener ezelin,” en sommigen meenen, dat de Heer hier
weder zal binnen komen, om als Koning te heerschen over de
geheele aarde. De Mohammedanen hebben ook hunne profetie
aangaande de //gouden poort” of Bab-ed-Dahariëh. Yolgens
deze zullen de Christenen eenmaal door deze poort als overwinnaars
Jeruzalem. binnen trekken; en opdat dit niet bij overrompeling
geschiede, heeft men de poort digt gemetseld, en houdt steeds
aan de binnenzijde een schildwacht geposteerd. Hier en daar
ziet gij de overblijfselen van den prächtigen tempel (van h e r o -
d e s ) in den muur opgemetseld; althans de kolomschachten
van vert-antique marmer, die dwars en schuins tusschen de
andere steenen zijn ingevoegd, schijnen mij tot den tempel be-
hoord te hebben. Aan een lang pilaarstuk, hetwelk digt bij den
ZO. hoek van den muur, tamelijk hoog, naar buiten uitsteekt,
heeft het bijgeloof der Moslems de profetie verbonden, dat
m o h a m m e d , te dier plaatse, op die kolom gezeten, de. wereld
‘ zal oordeelen. Wij misgunnen hem de positie niet.
Onze wandeling is hier wel in het rijk der dooden. Graven
aan alle zij den; niet alleen de Turksche längs ons voetpad,
maar de meer belangrijke beneden in het dal aan den voet des
Olÿfsbergs. Gij behoeft niet te vragen, of het gindsche monument
a b sa l om ’s gedenkteeken is 1). Gij erkent het origineel
gemakkelijk, na er zoo veel afbeeldingen in allerlei boeken
van gezien te hebben. Een reiziger heeft ergens de opmerking
gemaakt, dat men in alle Palestina-reisbeschrijvingen leest van
de Joden, hoe zij nimmer Ab sa lom ’s gedenkteeken voorbij
komen zonder er een steen tegen te werpen, eu hoe men
desniettemin niets bij het monument ontwaart dat naar eene
verzameling van nijdig afgesmeten steenen — laat ik liever
zeggen een steenhoop — gelijkt. Alle Joden, die er voorbij-
gaan zoo kwaad voor te stellen, is zeker hard; maar dat er
rondom het uit de vaste rots gehouwen praalteeken eene groote
menigte groote en kleine steenen ligt, is niet tegen te spre-
ken. Achter a b sa l om ’s monument is het zoogenaamde graf
van J o s a p h a t . Yolgens 1 Kon. XXII : 51 en 2 Krön. XXI : 1
weten wij echter, dat de vrome koning niet hier in het dal,
maar //bij zijne vaderen begraven werd, in de stad van zijnen
vader d a v id .” Yan waar dan dat graf aan jo s a p h a t toegekend?
De onderzoekers van Jeruzalerris oudheden hebben de vraag
nog niet opgelost, evenmin als die, waarom de vallei naar hem
josAPHAT’s-<fo£ is genoemd. Deze benaming komt wel is waar
in Joël 111:2 en 12 voor, maar deskundigen meenen, dat
hiermede niet zoozeer eene bepaalde plaats wordt aangeduid,