denheid der natuurtooneelen. Naar mate ons slingerpad over
eene hoogte gaat, of door een geul zieh wendt om eene voor-
uitspringende rots, of inbogt in een ravijn, waar men voor
eene körte poos niet meer weet, waar het blijft, naar mate
wij ingesloten zijn door bosschen of in de opene ruimte komen,
waar het oog afstanden van meer dan twee dagreizen overziet,
telkens is er verandering, telkens iets dat op nieuw boeit en
verrast. Onthoud ook de vruchtbaarheid wel van dit gebergte.
Let op de terrassen volgebouwd met rijke wijngaarden; zie hoe
de trossen met rnoeite door takken en staken worden op-
gehouden; waar zaagt gij ooit zulke druiven, zoo groot van
stuk en zoo zwaar van tros? Let-op de moerbezietuinen op
die andere terrassen, daar ginds beneden. Men kweekt deze
boomen niet om hunne vrucht, gelijk bij ons; maar om hun
blad, om daarmede de zijdewormen te voeden, wier teelt thans
zulk eenen belangrijken tak van nijverheid in den Libanon
begint te vormen. Maar uw oog heeft de laagte nog niet ge-
peild. Yan de wijngaardterrassen is het op de moerbezietuinen
afgedaald, en van daar daalt het op nog een aantal andere
terrassen, het eene al lager dan het andere, neder. Op sommige
terrassen ziet gij weiland en grazend vee; op andere verraadt
u de grijze kleur van het geboomte, dat men er olijven kweekt;
op nog andere ziet gij het bleeke blad van den populier, of
het goudgroen van den granaat-appelboom; en waar gindsch
die zware donkere boomen hunne sierlijke kruinen krommen,
herkent gij den walnotenboom, dien ik in JPalestina den koning
onder de boomen zou willen noemen. — Nu komen wij om
den hoek van eene rots en ziedaar! op eens een geheel ander
tooneel. Yoor ons i s , een wij de bergkom met steile wanden
van eene geelachtige kleur, waar bruine aderen doorheen loo-
pen. Gij herkent terstond de zandsteenformatie, en de boom
die in zandige gronden bij uitnemendheid tiert, de den- of pijn-
boom heeft, in weerwil van de steilte dezer bergen, zijne
wortelen tusschen zand en steenen vastgehecht.
— En welk is dit groote dorp, hier met een oud kasteel
tusschen fraaije notenparken op eenen heuveltop gelegen ?
— Dit is Djebea. Het kasteel is een overblijfsel van nieu-
weren tijd. Waarschijnlijk werd het door de Türken gebouwd
of welligt door de Saracenen na het verdrijven van de Kruis-
vaarders. — Wat dunkt u, het is nu bijna 2 uur; willen wij
hier bij deze kleine beek eene poos halt houden? Als gij dan
op u wilt nemen, de cantine te doen añaden en eeu kop
koffij te doen gereed maken, zal ik intusschen mijn schetsboek
met een gezigt van het heerlijk gelegen Djebea aanvullen.
Kom aan nu ! Hoerah voor de laatste klim ! ph il ip en thk-
opoiti zullen de cantine wel bezorgen. Laat ons maarlangzaam
vooruit gaan. De Djebel Rihan heeft nu spoedig gedaan, en
wij klimmen gestadig hooger en hooger tegen den eigenlijken
Libanon op. Ook de bosschen verminderen en houden ein-
delijk geheel op, terwijl het pad met menige bogt, menige
klimming en ook menige daling voortslingert. Aan het dorpje
Sehalli zullen wij veiligheidshalve een gids nemen om ons tegen
de laatste hoogte op den weg te wijzen; want het is hier
dikwijls halsbrekenswerk, en het pad tusschen de ruwe, kale,
grijze kalkrotsen niet altijd even duidelijk te onderscheiden.
— Waarlijk, dit laatste gedeelte van den weg is vermoeijend.
Zullen wij nooit de hoogte bereiken? Welk een grijnzende muur
vertoont hier de Libanon! En welke afgronden daar beneden !
— Ja mijn vriend ! moeijelijk is de weg. Maar al het reizen
in den Libanon is zwaar, vooral ook door den ellendigen staat
der rotspaden. Doch nog een uurtje geduld en wij zullen het
voor heden te boven zijn. Laat mij intusschen uwe aandacht
vestigen op dien kegelvormigen berg, daar links beneden ons
in de diepte. Dit is de Rummiët Roum, waar ik eenige maan-
den geleden stond hoeken te meten. Toen was ik hoog verhe-
ven, gelijk het mij toescheen; nu ligt die top in de diepte,
daar wij ons hier bijna dubbel zoo hoog bevinden. Ziet gij
Sidon wel? wij hebben het sedert Djurdjoua bijna onafgebro-
ken in het oog gehad; doch nimmer nog zoo duidelijk als nu.
Het schijnt, als of wij zoo van onzen berg in de stad zouden
kunnen stappen ; maar als wij het wilden beproeven om heden
avond nog bij Broeder v a n dyck of Thomson onder dak te
komen, zouden we ons deerlijk in den afstand bedrogen vinden.
Intusschen, Sidon terug te zien, waar ik zooveel dagen van
vrede en vreugde, en ook van strijd en beproeving heb door-
gebragt, doet mij de tränen in de oogen komen...........
Maar zie daar het hoogste punt van den reusachtigen grijzen
rotsmuur bereikt. Welk eene geheel andere wereld vertoonen
deze naakte kalksteenmassa’s dan de boschrijke hellingen tus