looghoudende donkergroene struik, die ik ook dikwijls in de
vlakten van Z. Afrika heb aangetroffen, en waarvan ik mij herinner,
dat de boeren aldaar zeep bereiden. Yerstond ik de bo-
tanie, ik zou u een aantal bloemen en planten uit deze streek
opnoemen, die wij in ons land nimmer te zien krijgen; maar
onkundig in deze nuttige en aangename wetenschap als ikben,
moet ik mij vergenoegen met te zeggen, dat der bloemen kleur,
vorm, geur en verscheidenheid mij een groot genot deden on-
dervinden. De profetien van de verandering der woestijn tot
vruchtbare en liefelijke oorden, zoo als bv. in Jes. XLI: 18
en 19, X L I II: 19 en 20 en L I : 3 traden mij voor den geest,
en ik wenschte heimelijk, dat dezulken, die deze schriftuur-
plaatsen niet letterlijlc maar slechts in figuurlijken zin verstaan,
hier bij mij waren geweest, om te zien, hoe gemakkelijk de
Heer zijn woord kan vervullen, indien Hij slechts zijne water-
stroomen door deze streken henen zendt.
Menschen en beesten zijn deze plekjes der woestijn tot zegen
en verkwikking. De leeuwerik klapwiekte nog blijde in de
lucht, toen de zon reeds nabij het ondergaan was; depatrijzen
gingen naauwelijks voor ons uit den weg, zoo weinig gewoon
om verstoord te worden in hun rüstig verblijf; en aan de zwarte
aschhoopen en de kemelmist hier en daar aanwezig bleek het
mij, dat de Bedouinen zieh hier des winters legeren, zoolang
zij slechts water genoeg vinden voor hunne kudden.
Het was reeds donker, toen wij de tent in zulk eene vlakte
opsloegen. Een der Bedouinen, die vooruit liep, liet reeds uit
de verte den blijden kreet hooren //Eih moy!” (hier is water!)
juist ter plaatse waar hij gezegd had, dat hij wist het beneden
in de vallei te zullen vinden. Däär dan bleven wij den nacht
over, den rüstigsten en aangenaamsten, dien ik nog op deze reis
heb doorgebragt. Niets stoorde ons: de geheele wereld scheen
hier ons eigendom te zijn, de volmaaktste rust heerschte om ons
heen; de hitte des dags was voorbij, geen koude nachtlucht
deed onze leden verstijven, daar de temperatuur in deze streken
ook nog des nachts warm blijft, juist zooals men het in de
keerkringen ondervindt; en wat mij vooral zoo welgevallig was,
geen lästige Bedouinen of nieuwsgierige dorpelingen kwamen mij
in mijne eigene tent belegeren. Nog eens: ik heb nog nergens
zulk eenen aangenamen nacht doorgebragt, als in deze bergen
bij de Roode Zee. Ook onze beide Bedouinen waren blijgemoed
en tevreden. Weinige minuten waren hun voldoende om hunnen
maaltijd van versch brood te bereiden. De arme woestijnbewo-
ner draagt een stuk van een schapenvel op zijn rüg, te zamen
gebonden als een bundel. Daarin is zijn meel, zijn zout en
eenige stukken gedroogde melkkaas. Houdt hij des avonds halt,
hij opent zijn schapenvel, legt het eenigzins holvormig uit,
kneedt er zijn deeg in, maakt een takkenvuur op den grond
en bakt zijn eenvoudigen platten broodkoek op de gloorende ko-
len, terwijl zijne melk-kaas, in water op zijne schapenvellen-
schotel geweekt, hem de geliefkoosde, maar thans gemiste zure
melk vergoedt.
De h e e r , hield des nachts over ons de wacht. Yerkwikt en
versterkt waren wij reeds ten 5 ure des morgens weder en route.
Een lange dagreis lag voor ons; en waarlijk het was de zwaar-
ste, die ik nog heb afgelegd. Gedurende de eerste anderhalf
uur reden wij door eene bergstreek, geheel aan die van gisteren
avond gelijk: nu eens door vlakten, platen van steengruis, met
groen bezoomde, drooge stroombeddingen, dan door grijskleurige
of graauwe valleijen, dan weder over brokkelige verhevenheden.
Soms klonken onze voetstappen zoo hol, dat ik geen oogenblik
twijfelde, of wij reden over den korst van eenen afgrond. De vulkanische
formatie had ik nog nergens zoo duidelijk gezien als
hier. Wie er overigens nog aan mögt twijfelen, dat deze geheele
streek door kraters en vuurgangen is ondermijnd, kome slechts
een nacht hier doorbrengen. De zwavelreuk, waarmede de lucht
is vervuld, zal hem weldra overtuigen. De zilveren voorwerpen,
die wij bij ons hadden, horologie, enz. waren des morgens geheel
zwart beslagen.
Na ruim 2 uren reizens bevonden wij ons aan den rand eener
vreesselijke diepte. Dit was de kraterkom van Zuweirah. Een
der wildste gezigten, die de aarde oplevert. Loodregte rotswanden,
geel, grijs en wit van kleur, een mengsel van zachte krijt-
of kalkaarde, met allerlei vulkanische zelfstandigheden doorregen
en vermengd, stapelen zieh rondom den afgrond op elkander.
Vele honderde, misschien meer dan duizend, voeten daalt het
oog in de diepte, en ontdekt daar iets op eene geisoleerde rots,
dat naar eene kleine ruine gelijkt. Dit is Zuweirah, de bouw-
val eener onbeduidende sterkte van Saraceensche constructie, op
eene zachte krijtrots gebouwd van 150 voet hoogte, aan alle
zij den naauw ingesloten door hemelhooge, naakte en scherpe