d a h c h i k den voornaamste der Bedouinen-Sjechs in deze streken.
Hij was agent voor a b o u d a h o u k en vroeg eene som van
2,500 piasters voor de begeerde eskorte.
Dezen prijs stelde hij aan den Gouverneur voor, en de Gouverneur
weder aan mij.
— Twee duizend vijf honderd piasters! — hernam ik — is
u dat ernst? Is het op zulk eene wijze dat een vreemdeling,
met firman en bevelschrift voorzien, wordt bejegend? Dat is
erger dan hetgeen ik nog immer heb ontmoet. Had ik mij in
een roovershol begeven en trachtte ik met een roovershoofd een
akkoord te sluiten, ja dan kon ik zulk eene vraag verwachten;
maar in den divan eens Turkschen Gouverneurs afgezet te worden,
gelijk als midden onder bandieten, daarover ben ik ten
hoogste verwonderd!
P h i l i p durfde die hooge woorden naauwelijks vertolken. De
Metzellim verontschuldigde zieh met te zeggen dat afdingen mij
volkomen vrijstond, en dat het niet hij maar Sjech h a m z e h
was, die mij zulk eenen hoogen prijs vroeg; waartegen ik weder
aanvoerde, dat ik geen kennis droeg aan, noch iets te maken
had met Sjech h a m z e h , maar alleen met hem Gouverneur van
Hebron. Hij en niet ik had een akkoord voor mijn reisgeleide
met de Bedouinen te maken; en van afdingen noch bieden wilde
ik dus iets hooren. Was hij buiten staat om aan het bevel
des Pasja’s of des Sultans te voldoen, hij had het slechts te
zeggen, en ik zou er aan de hooge autoriteiten bescheid van
gaan geven.
— Maloum! (zoo is het) antwoordde de Metzellim, beleefd
genoeg, en ving daarop den strijd met Sjech h a m z e h aan, die
in weinige minuten duizend piasters van zijne vraag liet zakken.
Doch MAsjuLLAM had mij bewezen en voorgerekend dat 400
piasters een billijke prijs was, en ik had mij vast voorgenomen
mij daaraan te houden. Geen wonder dat reizigers, van Egypte
körnende of derwaarts gaande, den Bedouinen voor de woestijn-
reis zulke verbazende sommen gelds betalen. Wie zal hun een
tarief aanwijzen? De Bedouinen? Hun tarief is, zoo veel van
de reizigers af te persen als maar mogelijk is — en hoe dit te
doen, dat heeft de ondervinding hun reeds voor lang geleerd.
Is het zulk een buitengewoon wonder, die Bedouinen listen?
Men raadplege de dagelijksehe ondervinding in onze beschaafde
landen. Hoe is het met reizigers, die in handen hebben te vallen
eener onderneming, wier tarief niet door mededinging wordt
bedwongen? Waarlijk men zou dikwijls zeggen, dat een Bedouin-
Sjech aan het hoofd van zulk eene zaak was geplaatst ! Adres
aan sommige stoombooten- en diligences compagnien.
Nog eens werd mij Sjech h a m z e h ’s bod voorgehouden. Het
was nu van 2500 tot 1000 piasters verminderd. Daarbij werd
mij gedemoustreerd, dat mijne reis 8 dagen duren zou, dat ik
25 gewapende Bedouinen. te paard zou mee te voeren hebben,
die in meer dan den punt welligt hun leven voor mij in de
waagschaal zouden moeten stellen, dat dit dus op niet meer
dan 40 piasters per man zou nederkomen, en deze geringe som
over 8 dagen verdeeld, wees aan ieder hunner slechts 5 piasters
daags toe. Daarvoor hadden zij hunne tenten en kudden te
verlaten en dagelijks groote afstanden door een moeijelijk gebergte
af te leggen.
Dit beroep op mijne billijkheid en menschelijk gevoel was te
veel voor mij. Ik begon in te zien, dat ik zelf de afperserwas
en niet de Bedouinen-Sjech, en zou mij bijna in dien strik
hebben laten vangen. Maar p e t e r fluisterde mij toe, dat de
opsomming der 25 gewapende Bedouinen te paard eene leugen
was. Gij hebt die niet noodig mijnheer! — zeide hij — ’t is
niet zoo zeer bescherming van den eenen Bedouinenhoop tegen
den anderen dien gij ontvangt; want in de streek, die wij gaan
bereizen, leeft men thans in vrede ; maar het is meer het geleide
als gidsen, en ook als een bewijs dat gij u met de Bedouinen
verstaan hebt, hetwelk gij behoeft om veilig uwen weg door
hun midden te vervolgen. Één Bedouin bij u is een bewijs
dat gij aan de schatting voldaau hebt, die dit volk meent het
regt te hebben den reizigers op te leggen. Hebben zij dit bewijs,
dan laten ze u verder ongemoeid. Houd u dus maar
aan de som die mijn vader u gezegd heeft.
Zie eens wie mijne raadslieden waren! Een kind moest mij
onderrigten.
Door deze inlichting met eene nieuwe dosis hardvochtigheid
gewapend, sloeg ik de woorden des Metzellims nogmaals af. Ik
zeide aan de noodzakelijkheid van 25 man te paard zeer te
twijfelen; dat ik nogtans mij ook daarmede niet wilde inlaten*
Hij, Gouverneur moest weten welke bescherming ik noodig had;
de uitvoering mijner reis-opmetingen was ten zijnen laste.
Na lang persen, om van mij te mögen weten welke som ik