Eenmaal over het graf-terrein sprekende ten N. van Jeruzalem,
zoo zou ik u nog tot de circa eene Eng. mijl ten NW.
van i i e l e n a ’s graf gelegene graven der Rigteren moeten brengraf,
dat hij voor zieh gegraven had in de stad Dav
id s ,” volgens 2 Krön. XVI: 14.
Van josafat . . . . » hij zijne vaderen in de stad davids.” 1 Kon. X X II:
51 en 2 Krön. XXI: 1.
Van a h a z ia ....................... »zijne knechten voerden hem n a a r Jeruzalem en hegroeven
hem in zijn graf, hij zijne vaderen, in de
stad davids.” 2 Kon. IX : 28.
(Wat kan daidelijker zijn dan deze Sehriftaurplaats ?
Jeruzalem, in algemeenen en de stad davids in beperk-
ten zin, worden hier ten klaarste onderscheiden. De
heer de S. echter schijnt daaraan geene waarde te
hechten).
Van jo ja da den Hoogepr. »in de stad davids hij de Köningen.” 2 Krön. XXIV: 16.
Van AMAZIA......................» te Jerusalem hegraven, hij zijne vaderen in de stad
davids, ’’ naar 2 Kon. XIV: 20; »hij zijne vaderen
in de stad van Juda,” naar 2 Krön. XXV : 28. (Ook
hier maakt de Bijbel weder de duidelijke onderschei-
ding van Jeruzalem en de stad davids).
Van jotham . . . . »in de stad davids,” volgens 2 Krön. XXVII: 9 en
* »hij zijne vaderen in de stad van zijnen vader david
2 Kon. XV : 38.
Van h iz k ia ......................»in het hoogste van de graven der zonen van david.”
2 Krön. X X X II: 33.
en van jos ia . . . . »in zijn graf” naar 2 Kon. X X III: 30 en »in de
graven zijner vaderen ” naar 2 Krön. XXXV : 24.
Van de overige koningen, die niet in de koninklijke graven werden hegraven,
maar toch »in de stad davids ” lezen wij:
Van jehobam . . . . »zij begroeven hem in de stad davids; maar niet in
graven der koningen.’' 2 Krön. X X I: 20. De over-
eenkomstige plaats van 2 Kon. V I I I : 24 heeft een-
voudig: »hij zijne vaderen in de stad davids. "
Van joa s . . . . . »in de stad d a v id s , maar niet in de graven der koningen
,” 2 Krön. XXIV: 25; en meer eenvoudiger
»met zijne vaderen in de stad d avids,” naar 2 Kon.
X I I : 21.
Van azabia of (uzzla) . » bij zijne vaderen in de stad davids,” 2 Kon. XV: 7;
»hij zijne vaderen in het veld van de hegrafenis, die
»van de koningen was; want hij zeide: hij is me-
»laatsch.” 2 Krön. XXVI: 23.
Van a c h a z ...........................»bij zijne vaderen in de stad davids,” 2 Kon. X V I: 20;
» in de stad Jeruzalem; maar zij bragten hem niet in de
graven der koningen van Israel.” . 2 Krön. XXVIII: 27-
Van MANASSE . . . . »in den hof van zijn hnis, in den hof v a n u z zA ,” 2 Kon.
X X I: 18; »in zijn hnis” naar 2 Krön. X X X III: 20.
en van amon . . . . »in zijn graf in den hof van uzza.” 2 Kon. X X I: 26.
gen, eene kunstmatige spelonk met fraai gebeeldhouwden ingang
en niet minder dan 6 8 nissen voor lijken. De over-
levering wil, dat dit de begraafplaats was van de leden van
het Sanhedrin, waarschijnlijk om de overeenkomst tusschen het
getal 70, dat der leden van dezen Baad, en het digt daar-
bijkomende getal lijknissen. Archeologen vinden over de ge-
heele uitgestrektheid van dezen grond nog veel te exploreren
in weerwil van al de onderzoekingen, die er reeds hebben plaats
gehad. Graven, oude verwoeste regenbakken, maar vooral de
noordelijke loop van den stadsmuur hebben reeds vele oudheid-
kenners hier doen ronddwalen. Zonder de minste aanspraakop
oudheidlcunde te maken, heb ik echter de begeerte nietkunnen
wederstaan, naar de fondamenten van a g b j p p a ’s muur te zoe-
ken; doch met geen beter gevolg dan anderen. En inder-
daad ik acht het onmogelijk, om zonder uitgravingen tot ver-
dere ontdekkingen te komen; want puin en steenen hebben
dit geheele terrein zoozeer in gedaante doen veränderen bij wat
het vroeger moet zijn geweest, dat ik mij volstrekt niet ver-
wonderen zal, zoo toekomstige excavatié'n en onderzoekingen
groote verauderingen in de oude topographie van Jeruzalem,
zoo als men die thans kent, zullen teweeg brengen. Daarom,
mijn vriend, dunkt het mij doelloos u de beschrijvingen en
gissingen te herhalen, die door een aantal schrijvers over Jeruzalem
zijn opgeteekend. Ik heb met al mijn wandelen om en
door de stad geen nieuwigheden tot de oude reeds bekende
dingen toe te voegen. Integendeel, ik gevoel mij veeleer geschijnt
het mij toe, dat niet ligt iemand tot de hyperbolische gedachten van den
heer de S. zal worden verleid, als hadden de questieuze graven ten N. der stad
ooit het stoffelijk overhlijfsel van david en zijne nakomelingen hevat. Welke uit-
drukkingen kon de Schrift bezigen nog duidelijker dan de hier aangehaalde, om de
hegraafplaatsen van de koningen van Juda aan te wijzen? Nogtans zoo ver gaat de
dwaling des Franschen reizigers, dat hij zelfs van de uitdrnkking »in de stad Je ruzalem”
(zie de begraafplaats van achaz) zegt: » het schijnt mij onmogelijk ,
deze woorden letterlijk te verstaan.” (II vol. p. 176). Gods Woord moet alzoo
voor de hypothese van M. de saulcy plaats maken I Wij verblijden ons intusschen
dat de heer quatbemere in het Journal des Savants vols. de 1851—53 de ligte
waarde van de expeditie des Heeren de S. in het hreedc heeft aangetoond, terwijl
M. isam b eb t , in het Tijdschrift van het Geographische. Genootschap te Parijs,
almede een kritisch overzigt geeft van de wondervolle voyage autour de la Mer
Morte et dans les terres Bibliques. Wij verzoeken de lezers, die zieh meer uitvoerig
met de waarde van dit werk willen bekend maken, naar de beoordeelingen in de
genoemde Tqdschriften te mögen verwijzen.