in loco voor geene opheldering vatbaar zijn. Bekend is het,
dat R o b i n s o n deze graven identificeert met de begraafplaats van
Koningin H e l e n a van Adiabene; en dat w i l s o n , misschien
met minder grond, aanleiding vindt om ze te houden voor de
koninklijke graven van h e r o d e s . R i t t e r i) heeft de zaak wel
overwogen en de opgaven van s c h u l t z , k r a f f t , t ö b l e r en
anderen met de hunnen vergeleken; hij meent dat r o b i n s o n ’s
bewijzen klaar genoeg zijn om hier h e l e n a ’s begraafplaats aan
te nemen. De naam van // graven der Köningen ” komt volgens
hem eerst in het eind der 16. eeuw bij de reizigers in Palestina
voor. Hij stelt daar tegenover, dat d a v i d s graf op de zuide-
lijkste hoogte van den berg Zion sedert de oudste tijden
aldus is genoemd geworden 3) ; terwijl uit het S. hoofdstuk van
n e h e m i a blijkt (vers 15 en 16), dat men met trappen van den
koningshof naar d a v i d s stad en d a v i d s graven opging, hetgeen
volkomen met de ligging van het thans zoogenoemde graf van
d a v i d overeenstemt. Sla ik de bladzijden op der Heilige Schrift,
dan vind ik, wat ook de -benaming //Davids stad” möge aan-
duiden, geen verdere uitbreiding aan de beteekenis van dien
naam gegeven dan den grond van den eigenlijken berg Zion;
niet slechts het kleine deel van Zion, waarop de bürg van
d a v i d was gebouwd; maar al wat binnen den muur gelegen
was, waarmede de berg Zion, als de koninklijke residentie,
was omtrokken en bevestigd. De graven ten N. van Jeruzalem
liggen echter zoo ver buiten het bereik van Zion, dat het, hoe
men ook de Schrift verdraaijen wil om een eigen stelsel door
te drijven, niet mogelijk is, dit verwijderde terrein aan te nemen
voor hetgeen in de Schrift zoo stellig d a v i d s stad wordt
genoemd. //En d a v i d ontsliep met zijne vaderen en werd
begraven in de stad Davids" ä). S a l o m o , r e h a b e a m , a b i a m ,
ASA, JOSAFAT, AHAZIA, AMAZIA, JOTHAM, HIZKIA en .TOSTAS
werden allen in het familiegraf van hunnen vader d a v i d bijce-
zet. Van j e h o r a m , j o a s , u z z i a (in het boek der Köningen
a z a r i a genoemd), a c h a z , m a n a s s e en a m o n staat ons opge-
teekend, dat zij wel in hunne familiegraven, maar niet in die
der Köningen werden begraven, nogtans telkens met bijvoeging
//in de stad d a v i d s . ” Houdende mij dus aan de letter des
1) Erdkunde 16. dl. p. 474—478. 2) Id. p. 326 en 357,
3) 1 Kon. I I : 10.
Bijbels, als aan Gods Woord, dan kan ik, wat ook debewuste
graven ten N. van Jeruzalem mögen zijn geweest, ze nimmer
houden voor de graven, waarin d a v i d en zijne opvolgers, of
ook j e h o r a m en de andere buiten de konings lijkplaatsen be-
gravene Köningen //in de stad Davids” zijn bijgezet *).
1) Uit het sedert in het licht versehenen meergemelde werk van den heer de S.
hlijkt mij, dat hij de stellige bepaling des Bijbels, »in de stad davids, ” niet
in dien zin aanneemt. Ons voornemen is n ie t, te dezer plaatse in een kritisch
onderzoek van de argumenten des heeren de S. te treden. Het kan echter goed
zijn hier de aandacht van het puhliek te vestigen op de wijze, waarop genoemde
reiziger zijne redeneringen voordraagt. Op hl. 17, 2. dl. Eng. editie zet hijvoorop,
dat de fraai uitgehouwene sarcophaag-brokken, die hij in de zoogenaamde konings-
graven vindt, eene onwaardeerbare aanwinst zouden zijn voor de Louvre-Gallerij te
Parijs, indien deze graven waarlijk zijn, wat hun naam schijnt aanteduiden. Wat
de heer de S. iegeert uit te vinden, krijgt spoedig voor hem eene morele zelcer-
heid. Geen wonder, dat wij hem (bl. 97) uithoezemingen hooren doen als deze: » Na
een uur rust, enz gaf ik mij aan de äangename bespiegelingen over, overde
menigvuldige gewigtige ontdekkingen, die ik gedurende mijnen gelukkigen uitstap,
nu juist volbragt, heb mögen maken.” In de redeneringen des heeren de S. vindt
men de volgende grondtoonen. Ten eersten , het onvoorwaardelijk aannemen der Chris-
tenoverlevering, met verwerping van de overlevering der ingeborenen deslands. (De
laatsten houden david’s graf te zijn aan de ZO.zijde van den berg Zion). Dan volgen
eenige bewijzen van hetgeen de bewuste graven niet zijn — bewijzen, die, om ze
te kunnen aannemen, den toets en de getuigenis van de geleerde wereld eerst
zullen moeten doorstaan, daar ons uit de door den heer isambert gemaakte kri-
tiek gebleken is, dat de heer de S. geen geringe fouten maakt in het aanhalen
van oude schrijvers. Eindelijk brengt de Scbrijver zijne gronden bij om te bewijzen,
dat deze graven waarlijk de graven van Juda's Köningen zijn. Hij geeft daartoe
ook eene lijst van de Schriftuurplaatsen op, die van de begrafenis dier koningen
gewag maken. Maar waar het nu mijns inziens meest op aankomt, de zekerheid,
dat de Schrift met de uitdrukking «in de stad davids, ” werkelijk den berg Zion
bedoelt, » welke is de stad davids.” (2 Sam. V : 7 ; 1 Kon. V I I I : 1) en niet het
terrein ver ten N. buiten de stad gelegen, daarover springt de Schrijver met eenige
körte magtspreuken heen. Men houde in den loop der redeneringen des Franschen
reizigers in het oog, dat de vragen, die hij het publiek voorlegt en beantwoordt, zijne
eigene vragen zijn, niet die van anderen. Eene redenering op deze wijze gevoerd, doet
den lezer ongevoelig in het gareel loopen des Schrijvers, waarvan het gevolg is,
dat hij zijn eigen vrij oordeel verliest en gevangen genomen wordt in het gevoelen
des redenaars. Ik vrage: wat is e r, dat in dier voege niet kan bewezen worden/*
Maar opdat men de zaak Haar voor oogen hehbe, zie hier de lijst der daarop
betrekking hebbende plaatsen uit Gods Wobrd:
Van salomo lezen wij, dat hij begraven werd »in de stad van zijnen vader
david.” 1 Kon. X I : 43 en 2 Krön. IX : 31.
Van rehabeam . . . »bij zijne vaderen in de stad davids.” 1 Kon. X IV: 31
of »in de stad davids” volgens 2 ICron. X II: 16.
Van a b ia m »in de stad davids.” 1 Kon. XV : 8 en 2 Krön. XIV: 1.
Van a s a »met zijne vaderen, in de stad van zijnen vader dav
id ,” naar 1 Kon. XV : 24 en meer uitvoerig »in zijn