Van dit dorp voert een slingerpad over het drooge bed eener
wadi naar de rotsen van het ten NW. gelegen gebergte. De
reiziger, die in de heete. middagzon de vlakte is overgetrokken,
gevoelt zieh verkwikt, als hij hier onder de schaduw van eiken
en ander gebooomte de hoogte oprijdt, terwijl de avondzon daalt,
de lucht koeler wordt naarmate hij hooger stijgt, en tallooze
vogelen hem met. hun gezang begroeten. Hij vergete intusschen
niet den blik zoo lang mogelijk om te keeren naar den Tabor ;
want het is van hier, dat deze berg hare kegelvormige verhe-
venheid en hare boschbekleeding op het schilderachtigst vertoont,
vooral wannneer de rots en boompartijen door de avondzon worden
besehenen. Toen ik , van Sunern afkomende, den Tabor
voor mij zag, was ik aanvankelijk teleurgesteld. De berg is aan
de Z.zijde slechts weinig hegroeid, ook niet fraai van vorm of
koloriet; maar zoodra ik mij ten W. van den berg bevond, rees
hij in al zijne pracht en sierlijkheid als een held en koning
onder de bergen omhoog. Het is van deze boschrijke hellingen
op den weg naar Nazareth, dat de gezigten op den Tabor zijn
genomen, die men in plaatwerken van Palestina doorgaans aan-
treft. Eindelijk verliest men den Tabor uit het gezigt, terwijl
het rotsige kronkelpad ons in eene wereld van barre rotsen schijnt
te begraven. Ik had reeds anderhalf nur sedert JDebouri afge-
legd en nog was Nazareth niet in het gezigt ; evenwel hadden
mij de herders, die ik ontmoette, gezegd, dat ik mij op den
regten weg bevond, Verdwaald kon ik dus niet zijn, en toch—
maar ziet, daar kwam ik eene hoogte over, eenen bogt längs
de rotsen voorbij, en de pittoreske bergkom van Nazareth, met
zijn dorp, zijne tninen, zijnen heuvel en valleijen, zijnekerken
en kloosters, zijne inboorlingen, monniken en reizigers — met
veel meer nog dan dat, met zijne herinneringen aan j e z u s van
Nazareth, den Zoon van God, lag aan mijne voeten.
Zou ik hier onder de olijfboomen ten O. van het dorp, nabij
de Grieksche kerk, mijne tent opslaan? Ik stond er een oogen-
blik over in beraad. Maar twee wandelaren, die mij juist tegen
kwamen, beslisten mijn plan anders. De een was de heer k l e in ,
zendeling van de Church-Missionary Society, die er op aandrong,
dat ik bij hem mijn intrek zou nemen; de ander, wie denkt gij
dat het was? niemand anders dan mijn goedeDuitschetheoloog,
door mijne Engelsche vrienden van Nablous naar den Karmel,
en van den Karmel naar Nazareth meegenomen, waar zij hem
in geen betere handen konden overgeven, dan in die vanBroe-
der k l e i n , terwijl zij zelven, na een kort verblijf, hunne reis
naar Damascus hadden vervolgd.
— En vertel mij toch spoedig, vroeg ik hem, hoe het u
sedert Nablous gegaan is?
— Ach, mijn waardste vriend! hernam hij, ik begin dage-
lijks meer te bemerken, dat gij mij wijzen raad gaaft vdor
wij scheiden, ofschoon ik het toen niet kon inzien. Dit land
is een allervreesselijkst land. Onder zulke roovers te reizen is
geene vreugde, en dan zonder bediende en zonder tolk! wie
zou het kunnen uithouden! Reeds den eersten dag, toen ik u
des ochtens had verlaten, raakte ik in levensgevaar. De beide
Engelschen waren vooruit gereden; ik was , botaniserende, achter-
gebleven, had daarna een verkeerd pad ingeslagen, en de duis-
temis overviel mij zonder dat ik in de wij de wereld wist, waar
ik mij bevond en werwaarts mij te keeren. Een uur lang was
het mij waarlijk bang; toen hoorde ik iemand in de verte luide
roepen; ik luisterde en herkende de stem van den Heer T.,
die mijn naam uitschreeuwde zoo hard hij kon, hopende mij
daardoor terug te vinden. Ik mögt het wel een wonder heeten
s’ avonds in hunne tent behouden en wel aan te landen.
— En wat zijn nu uwe verdere reisplannen, na deze onder-
vinding ?
— Zoo haastig mogelijk längs den kustweg over ’Akka naar
Beyrout weder te keeren en met de eerstvolgende stoomboot
af te reizen. Broeder k l e in zal mij een bediende meegeven,
en somma sommarum zal ik dan toch kunnen zeggen het voor-
naamste van Palestina: Jeruzalem met zijne omstreken, Sichern,
Samaria, den Karmel, de zee van Tiberias en Nazareth, ’Ah/ca,
Tyrus en Sidon gezien te hebben, een genot, dat ik hoog
waardeer en waarvoor ik mij hartelijk daukbaar zal gevoelen.
En ziedaar dan mij te Nazareth. Kunt gij het u voorstel-
len? Ik zelf heb moeite om het te verwezenlijken. Misschien
is dit wel het gevolg van te hoog gespannen verwachting; want
hoezeer ons de h e e k , ook leert om niet afhankelijk te zijn van
de wisselvalligheden eener godsdienst van indrukken en gevoel,
toch verbeelden wij ons altijd, dat ons gevoel op bijzonder
heilige en gewigtige plaatsen op eene zeer bijzondere wijze moet
worden bewogen; en het gevolg dezer ongegronde verwachting