is natuurlijk teleurstelling — ik voeg er echter bij heilzame
teleurstelling. Doch versta mij wel. Ik beweer niet, dat men,
Nazareth bezoekende, ongevoelig moet blijven voor de onpeilbaar
diepe liefde des Heilands, die zieh verwaardigde in deze verachte
stad het grootste gedeelte zijns levens door te brengen x) ;
ik beweer ook niet, dat het aanschouwen van deze bergen en
valleijen, die j e z u s z o o menigmaal heeft aanschonwd en betreden
, niet mee kan werken om de zelf-vernederende en
verloochenende liefde des Zoons van God sterk op het ge-
moed te drnkken: en evenmin wil ik ontkennen, dat ons zulke
plekjes, waarvan wij weten, hier wandelde j e z u s , hier kwam
j e z u s om te bidden, hier leerde j e z u s en genas Hij de kranken
die tot Hem werden gebragt, dierbaar zijn; maar hetgeen waar-
tegen ik met alle kracht wen sch op te komen, is, dat wij
eenigzins onzen genadestaat atmeten naar de mindere of meer-
dere mate van gevoelsopwekking, die wij op zulke heilige plaat-
sen ondervinden. En het schijnt mij toe, dat juist daarin het
gevaar van het bezoeken van heilige oorden is gelegen. Men
voedt vertrouwen op den gedurig wisselenden toestand van het
gevoel als eenen grond van zaligheid, of om het anders uit te
drnkken, men zoekt in de gevoelsopwekking, die er bij ons
plaats heeft, een bewijs, dat wij der genade Gods om c h b i s t u s
wille deelachtig zijn. Niet alzoo luidt de boodschap van het
zaligmakend Evangelie, de boodschap, dat ons in c h b i s t u s
volkomen schuldvergeving, verzoening met den driemaal heiligen
God, en het eeuwige leven wordt aangeboden om niet. Al
ons heil, zoo leert het Woord van God, is van het begin tot
het einde voor ons door j e z u s uitgewerkt; Hem heeft God aan
ons uit loutere genade gegeven. Wat anders dan heeft de mensch
te doen dan deze zegening met kinderlijk geloof te ontvangen?
en wat kan j e z u s meer onteeren, dan dat wij twijfelen, ofHij
wel voor ons genoegzaam is, of Hij wel genegenheid genoeg,
of magt genoeg heeft, om al degenen te verlossen en zalig te
maken, die zieh dus kinderlijk aan Hem ter verlossing toever-
trouwen? Gods woord zij dan de maatstaf, waarbij wij de ver-
zekering van onze zaligheid atmeten; niet de meerdere of mindere
indrukken, die wij ontvangen bij het bezoeken ook der
meest heilige piek op aarde.
Het is heden reeds de derde dag, dat ik mij te Nazareth
ophoude onder het gastvrije dak des zendelings. Mijn van
Jeruzalem meêgebragte f mukhari wenschte terug te gaan, en ik
had geene bijzondere redenen om hem te houden. Dit heeft
mij intüsschen verpligt eenen bode te zenden naar Signor f i n z i
te ’Ah/ca, om andere muilezels en tevens om een anderen bediende;
want den luijen t h e o d o e i , die nimmer aan zulk een
mobiel leyen is gewend geweest, en mij door zijne lompheid of
vergeefachtigheid veel moeite kost, wilde ik niet gaarne langer
behouden. Op alle plaatsen, waar wij kamperen, vergeet hij wat
van zijne zaken op te pakken; ik begon te vreezen, dat, als
het lang zoo moest voortgaan, hij ten laatste .het geheele keu-
kentoestel nog in den steek zou laten ! ! Helaas ! de muilezels
met hun mukhari zijn dezen morgen van "'Akka aangekomen,
doch de vice-Consül betuigde mij in eenen brief, dat bedien-
den voor Europesche rëizigers in 'Akka niet zijn te bekomen.
Ik zal dus met t h e o d o e i , bon gré mal gré, wel moeten
voortreizen.
De körte rust, die ik hier geniet, was mij noodzakelijk.
’t Is eerst als ik op rust kom, dat ik begin te gevoelen, welk
een afmattend werk zulk een aanhoudend reizen is, een reizen
met zoo veel inspanning van géest, onder zooveel moeijelijk-
heden, zooveel gevaren en kwellingen. Welk eene verkwikking
wordt ons onder zulke omstandigheden de gastvrijheid van eenen
Christenbroeder! Welk eene goedheid Gods,.;dat mij die hier
te beurt mögt vallen. ’t Is deze trouwe zorg van Israëls Be-
waarder, die nimmer sluimert noch slaapt, welke mij telkens op-
rigt, telkens bemoedigt en versterkt, als ik begin te vreezen,
dat de arbeid te veel is voor mijne zwakke krachten. Het
vertoeven in dit- liefelijke plekje heeft mij -intüsschen in staat
gesteld, de bergkom in alle rigtingen op mijn gemak door
te wandelen, en eene uitvoerige schets van het vlek te ne-
men, op welker getrouwheid gij u kunt verlaten. Deze schets
zal u de ligging van Nazareth; aan den voet en gedeeltelijk
tegen de helling van eenen berg en omringd door lagere bergen,
uitvoeriger voorstellen, dan mijne pen ze kan beschrijven. Yoorts
ga ik de legenden van Nazareth stilzwijgend voorbij. Ik heb
slechts ééne dezer traditionele plekken bezocht, de Grieksche
kerk, alwaar men onder het hoog altaar de bron aanwijst,
nevens welke m a k ia door den engel g a b e i e l zou zijn begroet