ten water, goed en overvloedig; de anderen waren met puin en
zand gevuld. Zij zijn breed en met oude gehouwen steenen
omzoomd; doch zonder opgehoogden ringmuur. Dat ik hier
eene verkwikkelijke rustplaats heb na de doorgestane zware ver-
moeijenissen, zult gij wel willen gelooven. Daarbij waait er
op dit oogenblik een aangename koele zeewind: waarlijk ik
zal met leedwezen morgen ochtend deze woestijn, die thans
geen woestijn is, verlaten. Doch s a l e h zegt, het is noodzakelijk.
Hij heeft van zijne vrienden dezen morgen vernomen,
dat de Taribin’s, een stam die met den stam van a b o u d a -
h o u k , de Jehalin’s, in oorlog is, zieh in de ten NW. niet zeer
ver van ons gelegene wadi-Sjeriah hebben gelegerd, en dat
hunne stroopbenden in de omstreken rondzwerven. Hij is be-
vreesd, dat zij onze tent in de verte zullen gewaar worden en
ons zullen overvallen. Indien dit plaats vond, wat zou er van
de bescherming worden, waarvoor a b o u d a h o u k 400 piasters
heeft opgestoken? Zie, hier reizen wij zonder eenige bescherming
hoegenaamd: de goedhartige en onvermoeide s a l e h slechts
is onze gids; maar God alleen, niet de arm van vleesch, is
onze bescherming en ons schild.
Beit-Jebrin 2 April.
En de h e e r heeft ons niet beschaamd gemaakt. Wij sliepen
in alle veiligheid tot dat de dageraad aanbrak, gebruikten toen
een haastig kop koffij en waren reeds om half zes reisvaardig.
De oude s a l e h dreef ons aan. Van ’Ar'ärah, het oude Aroer
van 1 Sam. XXX: 28 togen wij naar Ber-Seba, 3! uur ten
NW. van ’Ararah gelegen, dat is een goedeindnoordelijkerdan
de kaart aanwijst. De morgenstond was vol genot. Moede van
al het te paard zitten, volgde ik s a l e h , die vooraan ging, te
voet. Ik wenschte, dat gij de ochtendwandeling had mee kunnen
maken. Alle vroegere vermoeidheid scheen geweken; ik
gevoelde mij geheel herleven. En hoe kon het anders! Eene
heerlijke atmosfeer op een tafelland van 800 ä, 1000 voet hoogte;
de lucht vervuld met den geur der grasbloemen; klapwie-
kende en juichende leeuwerikken rondom ons; trotsche ooije-
vaars bij geheele scholen tusschen de kamomillen en malva-
velden verzameld.............................................................
Op eens stond s a l e h stil.
— Ziet gij die twee kamelen van achter gindsche heuvelen
in het ZW. herwaarts komen? zeide hij. Dat zijn kamelen
van de Taribîn-Bedouïns, die zieh met de Tijáhah’s tegen a b o u
d a h o u k verbonden hebben. Zij moeten digt bij ons zijn.
En s a l e h vergiste zieh niet. Wij kwamen verscheidene hun-
ner herders met hunne kudden geitenbokken tegen. Het spreekt
van zelf, dat deze niets tegen ons ondernamen, daar wij de
overhand over hen hadden. Maar zij konden aan hunnen niet
ver af zijnden troep berigt geven van onzen togt. S a l e h wilde
hen nogtans als vrienden ontmoeten en gaf ze den drie dubbe-
len kus der Bedouinen, waarbij hij slim genoeg was om de noo-
dige berigten omirent het kamp der Taribin’s in te winnen.
De rüstige ochtend werd door deze omstandigheid wel eenig-
zins beneveld; en bij de herinnering aan de gejaagdheid, waar-
mede s a l e h voortstapte, zou ik zelfs gevaar loopen van te ver-
geten om u twee ruinen meá te deelen, die ik een uur ten
NW. van "'Ar'arai en later weder te Ber-Seba peilde, de eene
Jerral en de andere Sádwe *) geheeten, omstreeks den zuider-
ingang van wadi-Choulil, de vallei die naar Hebron oploopt,
op hooge heuvelen gelegen.
Hoe speet het mij niet meer tijd en gelegenheid te hebben,
deze heuvelen te onderzoeken. Het is op deze laatste tegen het
zuiden gekeerde hoogten van het Jw^-gebergte, dat vele der
steden van Juda en Simeon moeten gelegen hebben, waarvan
ons nog niets is bekend.
Te 9 ure bereikten wij de putten van Ber-Seba, ook nu nog
door de Arabieren Bir-es-Seba genoemd. Zij zijn vijf in getal,
naauw aan den ingang en diep. Dr. R o b i n s o n geeft op , slechts
twee putten gezien te hebben en van veel grooter middellijn
dan die ik zag. Het is mij klaar, dat hier eene vergissing plaats
heeft: want de putten liggen zoo digt bij elkander, dat die den
eenen opmerkt, den anderen bezwaarlijk kan over het hoofd zien.
Zij vormen als het ware een groep putten in eene ondiepe
drooge stroombedding, die wadi-es-Seba genoemd wordt. De ruínen
der stad liggen ongeveer 10 minuten ten NO. der putten
op eene verhevenheid ; maar ook ten NNO. en N. der putten
strekken zij zieh nog uit. De ruínen zeg ik ; meer naauwkeu