zou dit kunnen zijn, indien de arme bevolking er niet geketend
lag in de priesterslavernij der Maronieten! Waarlijk ik weet
niet, waarover ik mij het meest moet verwonderen, over de bij
uitstek groote vruchtbaarheid van deze berghellingen, eene
vruchtbaarheid die steeds door de smeltende sneeuwwateren der
hooge Libanon-toppen wordt gevoed, of over de diepe eilende
van de inwoners, wien zooveel zegen zonder nut is en zonder
heil. Hoe gaarne zoude men zieh in deze streken een zomerver-
blijf kiezen. Van hoeveel nut zou de gezonde en verstärkende
lucht des Libanons kunnen zijn voor onze kranken, diegenen
namelijk, welke in staat zouden zijn de reis herwaarts te doen.
Maar de toestand, waarin deze dorpen verkeeren en deoverlast,
dien men van de inwoners zou hebben te verduren, om niet te
spreken van het totaal gebrek aan geriefelijkheden, zooals re-
convalescenten noodig hebben, maken den Libanon voor zulk
een doel alsnog ongeschikt. Mogten onze oogen betere dagen
aauschouwen, dagen van bevrijding, verlossing en wederbren-
ging, dagen waarin de h e e r de gevangenis van zijn volk zal
wenden, dan zullen wij eerst regt de zegeningen leeren kennen,
die in den Libanon, in zijnen grond, voortbrengselen, water-
stroomen en luchtgesteldheid zijn weggelegd!
Besjerreh met zijne prächtige natuurtooneelen, met zijnheer-
lijk klimaat, met zijne welgevormde mannen en fraaije vrou-
wen, met zijne kloosters en kloosterinvloed, gaf mij veel stof
tot denken. Wat kon Besjerreh zijn , indien het licht des Evan-
gelies er het leven deed rijzen uit den dood! En wat is Besjerreh
thans, gelegen als het is met al de zegeningen des Libanon!
s in zijnen schoot! Wat het is? — Een bedelaarsdorp,
een vlek, waar, gelijk in zoo menig ander Libanon-dorp, hetwelk
door Maronieten is bewoond, het bedelen als een tak van bestaan
wordt uitgeoefend, en zulks helaas! onder het godslasterlijke
voorwendsel, dat hierin de Heer j e z u s Ch r i s t u s wordt nagevolgd!
Laat dit genoeg zijn als karaktertrek van de godsdienst der
Maronieten.
Akoura is niet beter. Onrust, tweedragt, armoede en eilende
zie ik hier om mij henen. Voedsel kan ik er naauwelijks be-
komen. Het was eene groote gunst, dat mij eenig brood van
mais-meel werd verkocht: de dorpelingen hebben bijna niet te
eten, en dat terwijl de vruchtbaarste gronden en de rijkste wa-
terstroomen alles zouden kunnen opleveren, wat de mensch van
— 403 —
deze aarde kan verwachten. Daarenboven is Akoura op dit
oogenblik belast met eene inkwartiering van 20 mannen, die
door den Pasja van Beyrout zijn gezonden, om daardoor tot
de ontdekking te komen, wie de schuldige is in eenen moord,
die hier kort te voren werd gepleegd. Tot nu toe bleef de
moordenaar verborgen. De overlast, dien de dorpelingen van de
inkwartiering lijden, moet de drijfveer worden, diehen aanspoort
hem uit te vinden en. in de handen des Pasja’s over te leveren.
Van den weg van Besjerreh naar Akoura heb ik niet veel
te zeggen. Niet omdat dit bergpad gebrek heeft aan fraaije
gezigten, aan geologische of geographische bijzonderheden; maar
dewij'l ik deze bijzonderheden voor eene andere gelegenheid moet
bewaren, om er u thans niet te zeer mee te vermoeijen. Menig
hoog gelegen sneeuwveld ging ik op dien weg voorbij; menig
zwaar klimmend slingerpad op, van waar ik Tripoli en andere
kustplaatsen zag liggen; menige vallei daalde ik af, waar ik
tusschen de overigens kale, grijze rotsen, groene, grazige weide-
velden vond en koele beekjes, omringd door zwervende herders
met hunne kudden. Eindelijk, na veel klimmen en dalen, is
mijne tent onder eenen fraaijen notenboom opgeslagen buiten
het dorp Akoura. Ik ben hier 4500 voeten hoog en nog veel
hoogere rotsen verheilen zieh boven mijn hoofd. De Nahr-
Ibrahim of Adonis-rivier heeft hier eene harer bronnen. De
andere ontspringt in eene merkwaardige grot te Afka, twee
uren van hier gelegen. Deze hoop ik maandag te bezoeken,
om er u later van Beyrout iets over mees te deelen.
Beyrout 18 Junij.
De Heer zij geloofd, mijne reistogten zijn afgeloopen.
Van Äkou/ra naar Beyrout had ik voor het laatst nog een
interessanten weg. Vroeg reed ik af en ontbeet aan de fontein
der Nahr-Ibrahim te Afka. Het water dezer rivier stroomt
uit eene spelonk in de hooge rots, zonder dat men echter weet,
hoe en van waar het in deze spelonk wordt gebragt. Eene
bronwel schijnt er niet te zijn; meer waarschijnlijk is het, dat
het sneeuwwater op de hoogere rotsen ergens een verborgen ka-
naal vindt, waardoor het tot de spelonk wordt afgevoerd. De
rotsgevaarten, de spelonk, de watervallen en het diepe ravijn,
26*