slechts te vertoonen om hen allen zulk een ontzag in te boezemen,
dat zij liever met schaamte en schände onverrigter zake
tot den Pasja wederkeerden, dan eenen strijd, twintig in getal
als zij waren, te wagen tegen dezen reus. Als hij n naar de
Doode Zee wilde vergezellen, beter kondt gij niet?
— Welnu doe hem het voorstel. Laat ons zien!
Een kwartier uur onderhandelens over piasters en de plaat-
sen, die ik wilde bezoeken, volgde. Doch zonder gevolg. Ook
Sjech s a f iz ir ’s eischen overtroffen te ver vader m a s ju l l a m ’s
begrooting, en onze Go l ia t h was met zijn gevolg spoedig weder
op zijnen weg, terwijl wij den onzen vervolgden naar Bethlehem.
Dezen rooversvorst aan den kleinen p e t e r geen geringen eerbied
te zien betuigen, was inderdaad eene schilderij. Ik begreep nu,
hoe de knaap zieh de manieren der Bedouinen zoo eigen had
gemaakt.
De weg van den Frankenberg naar Bethlehem leidt längs het
dorpje Beit-Ta mrah, of Beit-Tarnt, door de bogten van eene
hier en daar bebouwde vallei. Op een half uur van Bethlehem,
tusschen Beit-Ta mrah en Beit-Tuhour, waar de overlevering
zegt, dat de herders van Luk. 11:8 te huis behoorden, komt
men in eene fraaije vlakte door läge heuveltoppen omringd en
gedeeltelijk met olijfboomen beplant of met graan bebouwd. In
het midden dezer vlakte ziet men eenen hof met vruchtboomen,
en binnen de muren van dien hof het overblijfsel van een kloos-
ter, dat de H. p a u l a er deed stichten. Nog is er eene half
ingezonken kerk over; maar van nieuwen bouw, gelijk de stee-
nen aanduiden; de steenen van het oorspronkelijke gebouw, en
de mozaiksteentjes van de kunstig ingelegde vloeren liggen in
het rond verspreid. Het was hier, dat de Engel des Heeren
den herderen verschecn om de zaligste boodschap te verkondi-
gen, die ooit op aarde werd vemomen — //groote blijdschap,
die al den volke wezen zal,” en het was hier, dat de menigte
des hemelschen heirlegers het grootste en heerlijkste loflied
zongen, dat ooit tot het oor des menschen is doorgedrongen.
Ach, dat Gods Geest ons dat //Halleluja!” leere nazingen! Gij
weet, ik acht evenmin als gij reliquien. Een paar mozaiksteentjes
van deze piek en een paar olijftakjes van deze olijfboomen
nam ik evenwel als eene gedachtenis mede.
Längs den voet van Bethlehems thans dorre wijngaard ter-
rassen bereikten wij behouden weder de hoeve van Wadi Urtas.
— En nu mijnheer, zeide p e t e r ' s vader, wat zegt gij van
mijn jongen? Wilt gij hem mede hebben naar de Doode Zee?
— Zeer gaarne; met eene goede les van u, zal hij mij on-
getwijfeld onder de Bedouinen van dienst kunnen zijn.
Het gevolg van deze laatste woorden is, dat p e t e r ’s moeder
thans op den laten avond nog bezig is om zijnen kleinen bun-
del reisgoederen gereed te maken; want vroegtijdig morgen och-
tend moeten wij voort.
Hebron 24 Maart.
Ik kan de werkelijkheid bijna niet gelooven — mij in de
stad te bevinden der aartsvaderen; de koninklijke residentie van
d a v id , gedurende de 7 jaren vdor hij zieh den bürg Zions op
de Jebusieten had veroverd en tot hofplaats gemaakt. Toch is
het zoo: uit Hebron vervolg ik den brief, dien ik gisteren
avond in Ftam, sa lom o ’s lustoord, afbrak.
De dag was verrukkelijk. Op dit hooge bergplateau gevoelt
men in dit jaargetijde de zonnehitte niet, gelijk gisteren tusschen
de rotswanden in de Tekoasche woestijnbergen. Bovendien
was de hemel heden veelal bewölkt, en waarlijk de lente is op
deze hoogte (circa 3000 voeten boven de Middellandsche Zee)
eerder lcoel dan warm.
Met een zeker leedgevoel verliet ik het lieve plekje in Wadi
Urtas. Maar de reis moest voortgezet worden. P e t e r ’s vader
geleidde ons tot voorbij de perzikenboomen, wees ons toen
hoe wij längs de puinhoopen van het dorp Urtas steeds den
loop der oude waterleiding moesten volgen en liet ons daarna
met zijne heilwenschen voortreizen. ’t Is geen kleine proef voor
de beenen der arme paarden, ons van uit de vallei, tusschen
de groote rotsbrokken door, de hoogte op te brengen naar den
aquaduct. Hoe er de beladen muilezels zijn doorgekomen, kan
ik naauwelijks begrijpen. Maar toch zij, zoowel als wij, kwa-
men er. In een half uur waren wij aan de groote vijvers ge-
komen van sa lom o . Hier, begrijpt gij, stegen wij weder af;
want er viel veel te zien en op te merken. M a u n d r e l l ,
r o b in s o n en anderen hebben wel is waar de groote vijvers en
den //verzegelden fontein” reeds uitvoerig beschreven, maar de
beste berigten geven den indruk niet, dien men ontvangt van
I I . 6