het geheel genomen is de Sefala eene thans schaarsch be-
woonde en ook schaarsch bebouwde vlakte. De lange weg
van Kkron naar Gaza, die op meestal een uur afstand van en
evenwijdig aan de kust voortloopt, is een van de veryelendste
en wärmste routen, dien men in Palestina kan afleggen. Wie
dien weg begeert te gaan, raad ik vooral het zoo te schikken,
dat hij dien niet van het N. naar het Z., maar liever vàn
Gaza opwaarts naar Kkron volgt, om niet de zon in het gezigt
te hebben, gelijk mij heden te beurt viel, daar dit eene zwa-
righeid is, wel der moeite waardig om, als men het in zijn
vermögen heeft, te ontwijken.
Mijne gedachten werden door hetgeen mij omringde geleid
tot //den last der Eilistijnen,” dien de h e e r door zijne Profeten
heeft verkondigd 4). In waarheid is dat vreesselijke straf-
gerigt nitgevoerd geworden: //Jk steek mijne hand uit (zegt de
h e e r ) tegen de Eilistijnen, en zal de Cherethieten uitroeijen,
en het overblijfsel van de zeehaven verdoen. En ik zal groote
wraak met grimmige straffingen onder hen doen.” En merk-
waardig is de reden, die God daarvoor opgeeft: //omdat de Eilistijnen
door wraak gehandeld hebben, en van harte wraak
geoefend hebben door plundering, om te vernielen door eene
eeuwige vijandschap.” De Eilistijnen waren in Gods hand,
gelijk de Chaldeën, eene strafroede voor Israël; maar daarom
heeft ze de Heer niet onschuldig gehouden. Integendeel het
onderscheid tnsschen de oordeelen over zij 11 volk Israël en over
hen is dit : van Israël zou in weerwil der meest voorbeeldelooze
strafgerigten een overblijfsel behouden worden, aan hetwelk j e -
h o v a al zijne goedertierenheden beloofd heeft groot te maken;
van het overblijfsel der Eilistijnen heet het daarentegen: //het
zal vergaan, zegt de Heere h e e r e 2) ; ” en wederom: //wee den
inwoneren van de landstreek der zee, den volke der Cherétim!
het woord des Heeren zal tegen ulieden zijn, gij Kanaan, der
Eilistijnen land! en 1k zal u verdoen, dat er. geen inwoner zal
zijn. En de landstreek der zee zal wezen tot hutten, uitgegra-
vene putten der herders en betuiningen der kudden3);” en
wederom: //Ik zal den hoogmoed der Eilistijnen uitroeijen4).”
’t l s waar, ook Israëls steden zijn verwoest en zijn land is
1) Jer. XXV : 20 ; XLVII : 1—7; Ezeeh. XXV : 15—17. 2) Amos I • 8.
3) Zef. II : 5, 6. Zach. IX: 6.
vertreden; maar zijn overblijfsel bestaat en wacht slechts op het
woord des Heeren om tot het zijne weder te keeren in nimmer
.te voren gekenden staat van zegen. //Gij dan, mijn knecht
j a k o b ! vrees niet, spreekt de h e e r : want Ik ben met u; want
Ik zal eene voleinding maken met al de heidenen enz. — doch
met u zal Ik geene voleinding maken ® Niets kan meer volkomen
voleindigd zijn dan het volk der Eilistijnen en hun overblijfsel.
Uitgeroeid zijn zij en al hunne magt van den aard-
bodem.
De kaarten van r o b i n s o n en k i e p e r t , en ook die van z im m e r -
m a n m hunne navolging hebben op den weg van Asdod naar As-
de dorPen SamameA en Medjdel, doch juist in omgekeer-
den zm. Waar zij Medjdel hebben, ligt Eamameh, en Hamameh
van hunne kaarten ligt in de plaats van Medjdel. Men komt
van Asdod na circa 2 uren rijdens te Eamameh, en 35 mi-
nuten later te Medjdel, waarschijnlijk het Migdal-gad van Jozua
X Y : 37. Beide dorpen zijn door uitgestrekte tuinen en boom-
gaarden omringd, zoodat zelfs de weg van Eamameh naar Medjdel
geheel belommerd is. Hoe welkom mij de schaduw van
dit fraaije geboomte was, kan ik u niet beschrijven. Het was
nu midden op den dag en de hitte ondragelijk. Ook mijn gids,
de rustelooze a l i , scheen er door afgemat en sloeg mij voor,
daar wij reeds 6 fiksche uren hadden afgelegd, te Medjdel de
tent op te slaan. En waarlijk, het heeft mij later berouwd zijn
raad met gevolgd te hebben. ’k Zou mij dan niet zoo overreisd
en mij welligt de krankheid bespaard hebben, die er op volgde.
Ook was Medjdel eene geschikte plaats voor een nachtverblijf.
Het is een aanzienlijk dorp, met een grooten bazaar, eenetrot-
sche moskee en minaret, en in het voorbijgaan merkte ik er
oudheden op, die eene oplettende bezigtiging waardig schijnen.
Doch ik was ongeduldig om Gaza te bereiken en daarom
sloegen wij van Medjdel eenen weg in naar het slechts 25
mmuten van daar verwijderde strand, waar thans het duinzand
om en over de bouwvallen heenstuift van het eenmaal beroemde
en sterk verdedigde Askalon. Een kwartier ver strekken zieh
nog de tuinen van Medjdel naar de zeezijde uit; dan treedt
men in de witte duinen, waaronder waarschijnlijk geen klein
gedeelte van de konmklijke Eilistijnsche stad ligt bedolven.
12