geworden. Gij weet, dat de overlevering der Roomsche kerk
de groetenis in eene grot doet plaats hebben, en dat de Latij-
nen boven deze grot hun klooster hebben gevestigd. Ik had
genoeg aan hetgeen ik zag in de Griekschc kerk, oxn die der
Latijnen liever niet te willen betreden, evenmin als gindsohe
andere grot, de zoogenaamde woning van jozef en maeia , waar
men onbeschaamd genoeg is om eenen steen aan te wijzen als
de tafel van het heilige gezin. Hoe dom de overlevering in
deze zaken te werk gaat, kunt gij afleiden uit de zoogenaamde
plaats der afstorting!), die volgens de monniken op eenen
berg is, welks steile rotskransen dreigend op de Groote vlakte
nederzien. Deze berg is bijna een vol uur gaans van Nazareth
verwijderd, terwijl de Schrift de plaats, van waar men trachtte
den Heiland af te störten beschrijft als //den top des bergs,
op denwelken hunne stad gebouwd was.” Waar men deze
plaats zoeken moet, weet ik u niet te zeggen. Mijne schets
zal u reeds aantoonen, dat Nazareth tegenwoordig niet meer
op de steile hoogte eens bergs, maar tegen eenen berg aan is
gelegen. De Maronieten, die hier mede eene kleine kerk hebben,
aan den voet eener 30 ä 40 voet hooge rots, beweren,
dat däar de bewuste piek is ; doch deze hoogte is te klein van
omvang dan dat de Schrift haar zou kunnen bedoelen als
die waarop //hunne stad gebouwd was.” Yraagt gij mijn ge-
voelen over de zaak, dan moet ik bekennen, dat ik ze mij
niet anders weet te verklären dan door aan te nemen, dat
het oude Nazareth vroeger op een plateau des bergs lag, hetwelk
met eene geduchte steilte loodregt afliep; doch dat de
steile rotsen in den loop der sedert voorbijgegane 18 eeuwen
zijn afgestort en afgebrokkeld — welligt door aardbevingen,
die in dit land zeer gemeen zijn, — zoodat de plaats waar men
den Heiland dreigde af te werpen, thans geheel is verdwenen.
Dat Nazareth groote veranderingen heeft ondergaan, is vooral
ook daaruit te zien, dat men er, behalve de oude fonteinen,
geen sporen van oudheden aantreft.
De eigenlijke top van den Nazarethschen berg biedt een
der fraaiste gezigten aan, die men zieh verbeelden kan, een
gezigt tevens vol Bijbelsche belangrijkheid. Van den Karmel
en de Samarische bergen tot aan het hooge tafelland ten O.
van den Jordaan, en van de bergen rondom het meer Gennesareth
tot aan den besneeuwden top des Hermon's, en van daar weder
noordwaarts om naar de Middellandsche zee, overziet men
van dit punt een aanzienlijk deel des lands. Dr. k o b i n s o n
heeft ons in zijne Biblic. Res *) het genot beschreven, dat
hem deze bergkruin opleverde, terwijl hij in de schaduw van
het hier gebouwde grafteeken van Nabi i s m a S l nederzat, zijn
oog op de vallei van Nazareth en het verder afgelegene land-
schap liet rondwaren en de dingen overdacht, die in deze stre-
ken hebben plaats gevonden. De woorden, waarmede hij ons
met de indrukken bekend maakt, die de berg van Nazareth
bij den reiziger opwekken, zijn te treffend dan dat ik mijner-
zijds daaraan nog iets zou toevoegen. Ik leg nu de pen neder,
daar ik nog eenige dingen te bezorgen heb om morgen af te
reizen naar het meer van Tiberias. Als ik hier terug kom,
zal ik u nog een en ander van dien uitstap meedeelen. Tot
zoo lang dus vaarwel!
Tiberias 21 Mei.
Een dag, wäarnaar ik lang heb begeerd, een dag aan de
Galilesche zee. Ik zit deze regelen te schrijven aan den oever,
waar mijne tent sedert gisteren avond staat uitgespannen. Vbdr
ik dit heerlijke plekje bereikte, had ik echter nog een zwaren
dag. Vroeg in den morgen was ik van Nazareth afgereden,
vergezeld van eenen gewapenden Bedou'in-gids, dien mij door
den Gouverneur der plaats was aanbevolen als iemand goed
met deze landstreek bekend — eene kennis, die ik echter zeer
oppervlakkig heb bevonden. Wij reden de vallei af, die vdbr,
dat is ten N., van Nazareth ligt en naar de Jizreel- (Grieksch:
Ksdraelon) vlakte voert, längs den gewonen reizigersweg. Ik
wenschte Nain en Kndor te bezoeken en had dus de vlakte
tot aan den voet van den Kleinen Hermon over te steken.
Aan eerstgenoemde plaats gekomen, thans meer een bouwval
dan een dorp, viel het mij op, dat de rotswanden aan de W.
zijde van het gehucht met grafspelonken zijn uitgehold. Het
was dus waarschijnlijk van dezen kant, dat de Heer j e z u s