duur der eeuwen veel hebben geleden. Aan sommige kruizen,
in den rotswand uitgestoken, kruizen welker einden door halve
inanen zijn bedorven, zag ik d^t deze spelonken den Ghristenen
tot verblijf hebben gestrekt, voor dat hunne bloedgierige ver-
overaars, de Saraceneu, het land vermeesterden. Thans dienen
de onderaardsehe gewelven van Deir-Dubba n tot stallen voor
het vee der dorpelingen. Kamelen, geiten en koebeesten lagen
om mij henen, terwijl ik in het midden van eenen kring nieuws-
gierige Moslems de inscriptien copieerde.
R o b i n s o n ’s eerste gedachten over deze spelonken waren, dat
zij welligt het oude Makkeda of Adullam aanduiden. Later
schijnt hij van gedachte veranderd te zijn en, nadat hij ver-
zekerd is , dat ze geen regenbakken zijn, noch steenuitgravin-
gen, noch onderaardsehe graanmagazijnen, komt hij ten laatste
het gevoelen nader, dat zieh de Idumeers, die langen tijd deze
gewesten hebben bezeten, gelijk j o z e p h u s en h i e r o n y m u s op-
geven, in deze onderaardsehe woningen hebben opgehouden.
i Is allezins mogelijk; maar daarom is het niet bewezen, dat
zij door de Idumeers het eerst tot woningen zijn gebezigd, of
met koepels met lichtopeningen voorzien, tenzij dan dat men
in Idumeä soortgelijke grot-woningen zou vinden, hetgeen toe-
komstige Idumea-reizigers welligt zullen bevestigen. Ik voor
mij, zoo lang geene lokaliteit bekend is, die beter aan deSchrif-
tuur-opgaven beantwoordt dan deze, ik houde Deir-Dubban
voor Adullam, de Kanaänitische koningstad van Joz. X I I : 15,
die in de lijst der steden van j u d a voor komt als gelegen //in
de laagte,” nabij Soeho en Jarmuth (Joz. X Y : 35). //De laagte”
is eene uitdrukking, die betrekkelijk moet worden verstaan. Deir-
Dubba1n , zoowel als Soeho en Jarmuthi*, ligt niet geheel in de
eigenlijke vlakte, maar aan den voet van het JWea-gebergte,
dus letterlijk in de laagte met betrekking tot de steden in dat
geborgte, ofsehoon hooger dan de eigenlijke vlakte zelve. De spelonk
van Adullam, werwaarts d a v i d ontkwam toen hij van a c h i s ’
aangezigt uit Gath was gevlugt *), komt met de spelonk van
Deir-Dubba'n niet alleen wel overeen; maar er is aan den voet
van het Judea-gebergte geen andere grot bekend van zoo
groote geschiktheid om een aantal vlugtelingen te verbergen.
Men verwarre deze spelonk echter niet met die, waarin s a u l
zieh begaf, welke wij eenige dagen geleden nabij Tekoa hebben
bezocht (1 Sam. XXIV).
Hoe wel laat zieh hier dat woord verstaan, dat//zijne broeders
en het gansche huis zijns vaders” tot d a v i d naar de spelonk van
Adullam afikicamen. Yan Dethlehem tot Deir-Dubban kan het
met regt een afhomen heeten. En hier dan was het dat //tot hem
vergaderde alle man, wiens ziel bitterlijk bedroefd was, en hij
werd tot overste over hen.” Heerlijk beeid van j e z u s , d a v i d s zoon:
» ’t Behoeftig volk in hunne nooden,
In hun’ eilende en pijn,
Gansch hulpeloos tot Hem gevloden
Zal Hij ten Kedder zijn 1).”
E u s e b i u s en h i e r o n y m u s leggen Adullam 10 Rom. mijlen
I of drie en een half uur ten O. van Beit-Jebrin; maar dat hier
eene vergissing plaats heeft is klaar, dewijl men, van Beit-Jebrin
O.waarts opgaande, althans 3J uur ver, hoog in het gebergte
I komt, hetgeen met de Schriftopgave van Adullam ten eenen
male strijdig is.
R o b i n s o n schijnt Deir-Dubba n voor Gath aan te nemen, en
ook r i t t e u 3) , die verscheidene gronden bijbrengt, waarmede hij
dit gevoelen ondersteunt. De Schriftuurplaatsen, die Gath ver-
I melden, zijn naar mijne overtuiging niet met de positie van
Deir-Dubba'n overeen te brengen.
Ruim drie kwartier rijdens, over en längs läge rotsheuvelen,
■ met körte struiken begroeid en door bouwvelden afgewisseld,
bragten mij tot aan het dorp es-Safieh, hetwelk aan den voet
ligt van eenen geisoleerden spitsen kegelberg Tel-es-Safieh ge-
heeten, een punt dat de geheele omliggende landstreek domi-
neert. Of hier ooit eene stad heeft gelegen, in de Schrift ge-
| noemd, is mogelijk; maar niet bekend s). Slechts dit weten wij
door r o b i n s o n en andere reizigers, dat Tel-es-Safieh in den tijd
der Kruisvaarders een wachttoren had, of liever een kasteel met
vier hoektorens, Blanche garde of ook wel Clermont genoemd
(Specula Album), waarvan de overblijfsels nog aanwezig zijn4).
; R o b i n s o n herinnert zijne lezers aan sommige heldenfeiten van
1) Ps. LXXII: 12. 2) Erdkunde ICter Theil 136—139.
3) Tel-es-Safieh beantwoordt wel aan het Mizpa (wachttoren) ran Joz. XV: 38.
4) Bibi. Bes. I I vol. p. 366.