had doen zondigen.” ( 1 Kon. XV : 34, 2 Kon. X X III: 15 enz.).
IsßAe'L, dat op Beth-el vertrouwde, heeft het loon van zijn
vertrouwen ontvangen; zoo zelfs, dat m o a b ’s ondergang door
j e r e m i a in zijne profetie er mee wordt vergeleken (Jer. X LV II:
13). A m o s verwijt het hun met sterke woorden (Amos IV :
4, 5); en voorspelt het lot, dat de afgodische stad wachtte
(id. V : 5; zie ook Hos. V : 8 . en X : 8 ). Hoe vreeselijk is
de piek ontheiligd, waar eenmaal de ladder stond, längs welken
de engelen Gods op en nederklommen! O, eeuwige ont-
ferming! O onuitsprekelijke liefde, die in den //Zoon des
menschen” eenen anderen, onvergankelijken ladder heeft gege-
ven, längs welken Gods engelen Gods wil volbrengen van den
hemel tot de menschen; (Joh. 1:52) niet alleen voor Beth-el
en voor Israel, maar voor //alle einden der aarde.”
v
Sichern, 7 Mei.
Behouden en wel, maar warm en vermoeid kwamen wij hier
gisteren avond aan. Onze vriendelijke reisgenoot van Jericho
naar Beth-el, de Heer e i n n , wien de eer der ontdekking van
Ai oorspronkelijk toekomt, verliet ons op de rotsachtige hoogten
van Beth-el, om Rimmon ten NO. van daar gelegen te gaan
onderzoeken en van daar naar Jeruzalem terug te keeren. Dit
is hetzelfde Rimmon van Rigt. XX : 47 en X X I: 13, werwaarts
de 600 mannen vlugtten, die van den ganschen stam van b e n -
JA M In waren overgebleven, na de vreeselijke wraakoefening,
op .de Belialskinderen van Gibea. Het resultaat zijner naspo-
ringen heeft hij mij beloofd mee te deelen. Wij volgden den
reeds dikwijls door anderen beschreven grooten weg naar Nablous.
’k Behoef er u niet veel van te zeggen. Gij weet, dat de dorre
Judea-rotsbergen, hoe verder men naar het N. komt, hoe langer
hoe meer bebouwd zijn. ’t Zijn de Judea-bergen eigenlijk niet
meer, maar die van Bfraim. De dorpen aan den weg zien er
wel varend uit; de eerste drie na Beth-el liggen ter linkerhand
op hunne met olijftuinen bebouwde hoogten; maar ook de berg-
hellingen onmiddellijk aan de regterhand zijn met vijgen, olijven
en moerbezieboomen beplant, in den vorm van geregelde tuinen
die door behoorlijke muren zijn afgesloten. Mijne Engelsche
vrienden, die nog niets van Palestina hadden gezien, dat groen
was dan de Hebron-vallei en het dal jo z a f a t ’s , waren opgeto-
gen over het heerlijke landschap. Wat mij betreft, ik ver-
heugde mij niet minder van uit de kale grijze rotsen naar eene
meer groenende landstreek terug te komen. Wat onze goede
Duitsche theoloog dacht, weet ik niet; want hij bleef gedurig
achter om bloemen te verzamelen en plat te drukken tusschen
een paar boeken, die hij in zijnen reiszak bij zieh had op zijn
paard. Lieve vriend! zoo had ik hem reeds een paar malen
gewaarschuwd, wij zijn hier op eenen gevaarlijken weg, berucht
om de plunderzieke en boosaardige bewoners; als gij u van on-
zen trein afzondert, loopt gij kans van aangevallen te worden,
gelijk vele reizigers reeds hebben ondervonden. Maar wat ik
praatte, de wilde rozen, de tijm, de kamperfoeliestruiken en
eene menigte andere bloemen en planten, waren eene te groote
verzoeking voor hem. Hij verloor bij hunnen geur en kleur
alle gedachten aan roovers. Gelukkig hadden wij geene dier
ontmoetingen, welke aan eene fontein, op ruim 2 uren ten N.
van Beth-el, den naam van ’Ain-Haramieh, d. i. de Dievenfontein
, heeft gegeven. Ongedeerd kwamen wij de naauwe vallei
dezer fontein door en hielden ons aan hären ouden droogen
vijver ook niet op; want het fonteinwater, dat eertijds blijkbaar
den vijver vulde, was drabbig en niet üitlokkend. Kort daarna
kwamen ons eenige landlieden tegen, wien ik den weg vroeg
naar Silo, daar ik met mijn vriend H. een pad was opgereden
tegen de regier heuvelhelling op, dat ons toescheen evenwijdig
met het benedenpad in de vallei te zijn, maar dat ongemerkt
hoe langer hoe meer regts opliep, terwijl wij tusschen de olijf-
boomen door niet konden zien waar eigenlijk heen. Silo wordt
door de Arabieren Seilun genoemd, of Seiloun. Ongelukkig
sprak ik het woord niet goed uit en noemde den naam Seiloan,
hetwelk een geheel ander oord is, een dorp ten NO. van ’Ain-
Haramieh in het gebergte; en de weg waarop wij ons n u , ge-
scheiden van het overige gezelschap, bevonden , was juist het
het pad naar dit Seiloan1). Het gevolg was, dat de voorbij-
gangers ons met een bevestigend // nahm!” beantwoordden, terwijl
wij hoe langer hoe verder van den regten koers afweken.
’t Bleek mij dan ook spoedig veel te O.waarts op te gaan, en
op een nader vragen aan andere voorbijgangers, vernam ik nu,