steil als een regelmatige kegel op. Ik vond de beschrijving
van den Frankenberg, of zoo als de Arabieren hem noemen
Djebel-Fareidis {d. i. de Paradijs-berg) door Prof. r o b in s o n 1)
volkomen juist. Meer dan hij er van opgeeft, of in körte
woorden, dat het een spitse berg is met eenen top van 750 voet
omtrek, op welken men de fondamenten ziet van een ouden
muur met vier torens, is er ook niet van te zeggen. In den
eigenlijken top is eene holligheid, waardoor de buitenmuur als
het wäre eenen krans vormt. Aan den voet des bergs ligt het
vol puin en aan de NW.zijde is het overblijfsel van eenen
grooten regenbak. R o b in s o n geeft de gronden op, waarom hij
dit oord met het slot Herodium van jo z e ph t js identificeert.
Minder grond vindt hij, zonder het nogtans bepaald tegen te
spreken, om den Djebel-Fareidis te houden voor het Beth-
Cherem van Jer. "VI : 1 ; doch aangezien de berg het hoogst
verheven punt in den geheelen omtrek, en door zijne geïso-
leerde ligging en kegelvormige gedaante van zeer ver kenbaar
is, zoo weet ik in deze landstreek geen andere lokaliteit die
beter aan de bedoelde Schriftuurplaats beantwoordt.
Yan waar de naam Frankenberg is ontstaan, schijnt onzeker
te zijn. De overlevering, dat de vesting op deze lioogte de
laatste plaats is geweest, die de Kruisvaarders in Palestina hebben
bezeten, en dat wel gedurende eene reeks van jaren, nadat
zij van alle andere vastigheden des lands waren verdreven, is
aan grooten twijfel onderworpen.
Wisten de reizigers, die Jeruzalem bezoekenen van daar
een nitstap maken naar Bethlehem, welk een uitgestrekt en
schilderachtig gezigt de top van den Frankenberg oplevert, er
zouden meer bezoekers van dit punt gevonden worden. Vooral
voor een gezigt van het noorderdeel der Doode Zee en de vlakte
van Jericho is deze hoogte aanbevelenswaardig. Wij troffen
eenen bijzonderen helderen dag en konden, onder vele andere
merkwaardige plaatsen, ook Kerak onderscheiden, de tweede
hoofdstad van Moab. Prof. r o b in s o n vond zieh, gelijk hij
klaagt, teleurgesteld in het gezigt dat hij van den Frankenberg
genoot op de Doode Zee. Hij verwachtte echter te veel —
niets minder dan de beide uiterste einden der Doode Zee van
dit ééne punt te overzien !
Nog zat ik het merkwaardige landschap rondom mij te be-
wonderen, toen p e t e r ’s oog reeds lang op iets anders was ge-
rigt. Op eens liep hij den berg af, was in een oogwenk op
zijne merrie, en vloog als eene pijl uit den boog over steenen
en struiken eenige honderde eilen voort. Daar stond hij stil
met uitgestrekte vriendenhand, tegenover eenen Bedouin van
reusachtige gestalte, die van achter gindsche bergen, en gevolgd
door vijf of zes andere Bedouinen even snel als p e t e r kwam
toegeschoten. Een kreet van welkomst klom van beneden tot
mij op. Wie was die Sjech, die p e t e r met zoo veel hartelijk-
heid te gemoet snelde en bijna in de blijdschap des groetens
omhelsde? Ik dacht, het gaat hoe längs hoe beter. Ik word
heden regt onder de Bedouinen ingewijd. Eenige oogenblikken
later was het nieuwe gezelschap den bergtop opgeklommen. Ik
had nu als een reiziger onder de Bedouinen te debuteren en
hield mij zoo kalm en bedaard mogelijk, tevens met die soort
van minzaamheid, die sommige lieden zoo goed weten aan te
nemen als zij hun karakter wenschen vrij te houden van
onbeleefdheid, zonder nogtans van harte jegens hunne weder-
partij vriendelijk gezind te zijn — eene genadige hoffelijke be-
leefdheid, gelijk men zegt. P e t e r introduceerde mij zijnen vriend
als Sjech s a f iz ir , de voornaamste en meest gevreesde onder de
Bedouins. Geen wonder, dacht ik, de kerel is een bandieten-
hoofd in geheel zijn voorkomen; eer zeven dan zes voet lang,
een oog als een bliksem, een neus als een havik, en eenen
gordel vol pistolen, behalve nog het roer op zijn rüg en de
lange piek in zijne hand. Ik geloof niet, dat ik in zijne soort
ooit een fraaijer exemplaar van een Bedouinen-Sjech zal ont-
moeten. Nu, ’t was wel dat ik hem op den voet van vrede
ontmoette. Alleen op den Frankenberg, zonder een //revolving
pistol” door Sjech s a f iz ir verrast te worden, zou mij, geloof
ik, hem minder koel en bedaard hebben doen ontmoeten.
De gasten zetten zieh nevens mij neder. P e t e r s oogen fon-
kelden van genoegen; hij had de eer van des roovers bijzondere
gunst te genieten.
— Yerbeeld u, mijnheer, fluisterde hij mij in, dat de Pasja
van Jeruzalem reeds meermalen troepen heeft afgezonden om
hem gevangen te nemen, wegens zijne rooverijen. Eens zelfs
kwamen er 20 man te paard op hem af, daar hij zieh te Bethlehem
bevond in een huis; maar Sjech s a f iz ir behoefde zieh