Bethlehem te naderen, terwijl de Heer zelf door de leidingen
zijner voorzienigheid het gemoed stemde, om Zijne liefde tot
ons in C h r i s t u s te aanschouwen, dat was waarlijk eene onver-
wachte en groote blijdschap. Ik zonk gansch weg onder het
besef Zijner gadelooze barmhartigheid. En verbeeld u, niemand
was bij mij om mij te stören; p h i l i p en f e r e z waren reeds
lang met den muilezeldrijver en de goederen vooruit; ik was
geheel alleen, en kon het met ruime borst aanheffen:
»Gelnk voor d’aard, den mensch gena’l
Zoo juicht Gods koor: Halleluja!
Ons hart herhaal nog eens dat lied,
Wij hooren ’t , maar doorgronden ’t niet!
Gena’ den mensch, Gods Zoon daalt neer,
Geluk, o aarde! God zij d’eer.”
Dat ik weinig aandacht voor het stoffelijke had, of om dui-
delijker te spreken, dat mijn geest te zeer met hoogere dingen
bezig was, om zieh te kunnen vestigen op den weg van Jeru-
zalem naar Bethlehem, zult gij ligt kunnen begrijpen. Gelukkig
verliest gij er niet veel bij; want behalve dat deze weg tegen-
woordig niets merkwaardigs oplevert, zoo zijn er reeds vele
reizigers längs gekomen, die hem hebben beschreven. Ik herinner
mij in groote trekken, dat dezen weg zeer breed is met
weinig golvingen voortloopt tot aan het Grieksche klooster
van e lia s , juist half weg of een uur van Jeruzalem gelegen;
dat aan de westzijde de breede vlalete van Befaim is, een
vruchtbaar plein, zoo als uit Jes. X V II: 5 kan blijken, het-
welk door läge heuveltoppen ten westen wordt omgeven; en
dat zieh ten oosten eene zee van kale, bruinachtige en witte
bergen vertoont, sommige met spitse kegelvormige toppen,
waarachter de JDooäe Zee ligt verborgen, terwijl de Moabiti-
sche bergen met hunne doorschijnende tinten den gezigteinder
begrenzen. Ongeveer drie kwartier van de stad, zegt men, stond
weleer aan den kant van den weg een groote terpentijnboom,
onder wiens schaduw jozef en maria en het kindeken jezus
zouden hebben gerust, toen zij //hem te Jeruzalem bragten,
opdat zij hem den Heer voorstelden” x). Bij het ELiAS-klooster
is eene oude put, in welks water de vermoeide en aldaar neder-
I) Luk. 11:22.
zittende //wijzen van het Oosten” de ster, die zij in het Oosten
gezien, maar daarna uit het gezigt verloren hadden, voor het eerst
weder zagen — natuurlijk volgens de overlevering — en //zieh
verheugden met zeer groote vreugde” 2). Het klooster van e l ia s
is op de plaats gebouwd, waar de overlevering voorgeeft, dat de
profeet zieh moedeloos nederleide onder een olijfboom, doch
wonderdadig door een1 engel des Heeren werd gespijzigd en ver-
sterkt. 1 Kon. XIX : 3 plaatst dit vooral echter eene dagreis ten
zuiden van Ber-Séba, en spreekt in vers 5 van een1 jenever-
boom, niet van een1 olijfboom. Het klooster ligt op de linker
of O.zijde van den weg en is door eenen tuin en hoogen
muur omringd. Ook aan de overzijde van den weg is een
fraaije olijfgaard, welks lommer aangenaam bij het overigens
barre landschap afsteekt. Zoodra is men niet tot aan dit punt
genaderd, of daar opent zieh een nieuw tooneel. Eene breede
vallei, vol rotsbanken en hoogten, doorsnijdt hier den groo-
ten weg over het Judea-gebergte in eene dwarsche rigting.
Links daalt een tamelijk steil pad af tusschen schrale olijf-
boomen en klimt aan gene zij de over den heuvel heen, waar-
op het dorp Beit-djala is gelegen, het Zelzah van 1 Sam.
X : 2 3) of Zela, waar d a v id de beenderen van s a u l en J o n a t
h a n in het graf van hunnen vader k i s deed begraven. Beit-
djala ziet er door zijne groene omgeving van olijftuinen gansch
niet onbevallig uit. Wil men den naasten weg naar Hebron
volgen, dan houde men het pad längs het een groot kwartier
van ELiA,s-klooster gelegene Graf van r a c h e l ; men late Beit-
djala regts liggen en volge dan het spoor regt zuidelijk aan.
Geen kleine vertooning maakt r a c h e l ^ graf, een witgepleisterd
koepelgebouw, reeds vele malen vernieuwd, gelijk vroegere reizigers
ons melden, maar evenwel met genoegzame zekerheid bewezen,
te staan op dezelfde plaats, waar / / r a c h e l stierf en begraven
werd aan den weg naar Bfratha, hetwelk is Bethlehem,” en
waar / / ja k o b een gedenkteeken oprigtte boven haar graf14).
Aan gene zij de van dit breede dal gaat de weg voort naar
de hoogte in de vallei van Hebron. "Wat thans echter het
meest onze aandacht houdt geboeid is Bethlehem //geenszins
1) Matth. I I : 10.
2) Zie ook Jozua XVlII : 28 en 2 Sam. X X I: 14.
3) Gen. XXXV: 16—20.