ningen van den grond zijn in den staat van vertreding, waarin
het land thans verkeert, meest verloren. Behalve eenige weinige
fellahins längs de Ferra-h&ek ontmoette ik op den geheelen
weg van Kerawa tot Tamoun geen spoor van bewoondheid.
Längs den ruinen-tel Thala, 2 a nur van Kerawa, waarschijnlijk
het Thella van josefus1), //een dorp in de nabijheid der
Jordaan,” en misschien ook het Thaanath-Silo van Jozua X V I:
6 , kwamen wij in eene breede, langzaam naar het NW. op-
gaande vlakte, en hielden aldaar, aan den voet van eenen berg,
halt om te ontbijten. Waarom juist daar? —■ Omdat wij hier
water vonden in de oude putten van een verlaten dorp, ’A tu f
geheeten, welks groote gehouwen steenen xnij tevens overtuig-
den, dat het dorp meerendeeis is opgebouwd geworden uit de
overblijfselen eener oude stad. Ga ik de Bijbelplaatsen na, die
op deze landstreek verwijzen, dan aarzel ik niet om in 'Atuf
Tappuah terug te vinden3) , eene grensstad tusschen Manasse
en Kfrciim. Hoe de stad, om hare rijke fonteinen ook oudtijds
beroemd en deswege Kn-Tappuah geheeten, aan Kfraim be-
hoorde, maar de vlakte, die naar het ZO. afgaat aan Manasse,
gelijk de Schrift meldt, was mij bij het gezigt dezer streek
volkomen klaar. Tappuah wordt ook onder de 31 koninklijke
steden geteld, die door j o z u a werden overwonnen3). Nog
twee andere andere plaatsen in de H. Schrift vermeld lagen
aan mijn weg: Tamoun en Toubas, twee dorpen ten NW. van
’A tu f gelegen, het eerste vijf kwartier uurs van daar, en het
laatste I uur ten N. van Tamoun. Toubas is al meermalen
door anderen gemeld als het TTiebez, alwaar a b im e l e c h den
dood vond door de hand eener vrouw4) , en Tam,oun meen ik
voor Tabbath te moeten houden van Bigt. Y I I : 22. Had ik
mijn zin gehad, ik wäre van Tamoun noordwaarts opgereden
naar Beisan; maar d a o u d weigerde mij daarheen te begeleiden.
Hij kende het land niet, noch zijne inwoners, en had ook van
den Metzellim van Nablous in last, zieh niet verder noordelijk
dan Tamoun met mij te wagen. En wat ik ook daartegen
aanvoerde, het hielp mij niets. Om verder te gaan moest ik
1) Joodsche overl. 3. Cap.
2) Joz. XVI: 8; XVII: 7,
3) Joz. X II: 17.
4) Rigt. IX : 53 , 54.
eerst weder naar Kablous en eenen nieuwen gids vragen van
den Gouverneur. ’tWas vier uren reizens terug; maar ik moest
geduld leeren oefenen.
Nog geen twee uren geleden kwam ik hier aan. Gij ziet,
ik heb terstond de pen opgevat om u mijne behouden terug-
komst meedeelen. Ik moet nu naar den Gouverneur. Vaarwel.