nog geen stadsgejoel het oor bereikt, en alles stil is rondom
u heen — zou dit geene verkwikking zijn voor den pelgrim, die
moede is en hijgt naar rust? — Is het ligchaam moede? welnu
hier is water, zacht en helder, kalm en verfrisschend; eenbad
genomen nog v66r dat de zon van achter het land der Gada-
renen, die gindsche hooge bergen, verrijst, geeft nieüw leven,
nieuwe kracht, nieuwen moed. Is de geest moede ? welnu, alles
roept u hier rust toe. Wat werkt heilzamer op een afgetobden
geest dan de omgeving eener kalme natuur ? En waar kan men
in Palestina een tooneel vinden kalmer dan den oever der Ga-
lilesche Zee? Waar is eene atmosfeer zoo zacht als die van
den ochtendstond aan dit strand? Waar is eene watervlakte,
effener en kalmer dan die van dit meer? Waar ziet gij tinten,
blaauw en rozekleurig, parelgrijs en purper, zoo zacht in ¿en-
smeltend als die op de bergen verspreid, welke zieh rondom
u verheffen en terugkaatsen in het ongerimpelde water? — Is
de ziel moede door de ergernissen, waarmede zij dagelijks heeft
te strijden, ergernissen van binnen en van buiten te gelijk?
Welnu, waar kan het oog zieh hier keeren zonder j e z u s vrede-
stem te vernemen? — Is er schuld, diepe schuld? Een bliklängs
gindschen oever waar j e z u s wandelde //längs de zee,” waar Hij'
woonde, leerde, genas en bevrijdde, brengt ons Hem en Zijne
zondaarsliefde levendig voor oogen. Herinneren wij ons slechts
den man met den onreinen geest in de Synagoge te Kaper-
naümv)\ //zwijg stil” , zegt j e z u s //en ga uit van hem”— //en
de onreine geest ging uit van hem” — //zonder hem ietstebeschädigen.”
Of den geraakte, die door het opgebroken dak
tot voor de voeten des Zaligmakers werd nedergelaten 2) ; //En
j e z u s , hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: //Zoon!
wees welgemoed, uwe zonden zijn u vergeven.” //Doch” zoo
heet het tegen degenen, die twijfelden, of Hij daartoe de magt
had //opdat gij moogt weten, dat de Zoon des menschen magt
heeft, om de zonden op aarde te vergeven (zeide Hij tot den
geraakten): Ik z6g u, sta op, en neem uw beddeken op, en
ga heen naar uw huis. En terstönd stond Hij op — en ging
uit in aller tegenwoordigheid, zoodat zij God verheerlijkten.” —
Of is de ziel door vele dingen bestormd en bedwelmd, zoodat
1) Mark. 1 : 23—26. Luk. IV : 33—35.
2) Matth. IX : 1—7. Mark. I I : 3—12. Luk. V : 18—26.
het pad donker wordt, hetwelk zij heeft te bewandelen? Het
oog dan gekeerd naar deze hoogten ter linkerhand, dieeenmaal
de zaligsprekingen en de heerlijke dingen vernamen, door j e z u s
geleerd1). Zij zullen onzen weg verlichten en verblijden, en,
als met een rijken dauw gedrenkt, zullen wij nieuwe vruchten
voortbrengen, dertig en zestig en honderdvoud. — Maar welligt
zijn wij in het ontmoeten van al de ergernissen onzer reis meer
aan ons zelven ontdekt geworden en hebben wij met smart ons
diep bederf te betreuren? Geen nood nogtans. Op gindschen
oever stond eenmaal een tolhuis en in die woning zat j e z u s
aan, omringd door eene groote schare van tollenaren en zon-
daren, zoodat de schriftgeleerden zeiden: //wat is het, dat hij
met tollenaren en zondaren eet en drinkt ? En j e z u s , dat hoo-
rende, zeide tot hen: //die gezond zijn, hebben den medieijn-
meester niet van noode, maar die ziek zijn. Ik ben niet ge-
komen om te roepen regtvaardigen, maar zondaars tot bekee-
ring” 2). .En bij eene andere gelegenheid, toen Hij sprak van
het verloren schaap, verzekerde Hij: //de Zoon des menschen
is gekomen om zalig te maken, dat verloren was” 3). En de
vrouw, die twaalf jaren den vloed des bloeds had gehad4) , en
de blinden en de melaatschen en de bezetenen, vooral niet te
vergeten die op den tegenoverliggenden oever; in het land der
Gadarenen5) roepen zij ons niet als over den waterspiegel toe:
//zie toch, ziel, wie gij zijn moogt, op onze krankheden: was
er iets zoo radeloos en hopeloos als deze ? en nogtans was j e z u s
magtig en gewillig om ons te verlossen. Hier aan ditzelfde
meer riep Hij de schare toe: komt herwaarts, gij allen die
vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven voor uwe ziel.
Is zijn vergeven niet eindeloos groot? Denk aan den man, die
tienduizend talenten schuldig was // en de heer van dezen dienstknecht
met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde, heeft hem
ontslagen en de schuld hem kwijt gescholden” 6). Daaromvat
moed, geloof alleenlijk. Alle dingen zijn mogelijk dengenen,
die gelooft. — Maar nog kan het zijn, dat de ziel niet hoort;
dat zij, gelijk eene bloem, die door den storm en den slagregen
op het veld ligt nedergeworpen, verslagen ligt door de stor-
1) Mat. V : I—V II: 27. Luk. V I: 20—49. 2) Mat.IX : 13. Mark. I I : 15—17.
3) Mat. XVIII: 11, 12. 4) Mat. IX: 20—22. Mark. V .-25—34. Luk. VIII:
43—48. 5) Mat. V III: 28—34. Mark. V : 1—20. Luk. V I I I : 26—39. 6) Mat.
XVIII: 27.