delen, maar van de verbazende menigte zaken, welke deze eene
wandeling voor den geest roept. Ik heb noodig er wat in stilte
over na te denken. En gij zeker niet minder. Dat ik dus de
pen eene poos nederleg zal u, boop ik, niet onwelkom zijn.
Het is avond. Ik kom zoo even terug van een bezoek in
de kerk van het heilige graf en zet mij neder om u den in-
druk van het oogenblik mede te deelen. Opdat gij u echter
gerust moogt stellen, dat mij ne indrukken niet het gevolg zijn
eener opgewonden verbeelding of bevooroordeelde meening, moet
ik er bijvoegen: ik heb bijna al het over de Grafkerk beschre-
vene nagezien, en, indien gij geen vreemdeling meer zijt in de,
werken van k o m e , s t r a u s s , k r a e f t , r o b in s o n , t ö b l e r ,
SCHULTZ, WILLIAMS, RITTER, OADOW, WILSON, EERGUSSON e n
anderen, dan zult gij ligt begrijpen, dat de zieh tegensprekende
en bestrijdende schrijvers den lezer als het wäre dwingen om
eene eigene onafhankelijke opinie te vormen.
Van de niterlijke gedaante en inwendige versiering der kerk,
van de Turksche wacht, die in de kerkdeur zit te rooken en
koffij te drinken, gereed om met zweep en kling toe te springen
, indien er wanorde onder de menigte mögt ontstaan, van de
uren waarop de toegang ppen of gesloten is en meer andere
bijzonderheden, zal ik u niet spreken. Evenmin beschrijvingen
geven van al de zaken, reliquien en heiligheden, die er worden
aangewezen en aangebeden; want gij hebt deze dingen al zoo
dikwijls beschreven gevonden, dat gij mij met regt zoudt b innen
toevoegen: de tijd daaraan besteed hadde beter binnen
worden benuttigd. Ik moet dus in dit opzigt mij met een al-
gemeen overzigt vergenoegen. Welnu, hier treedt gij met mij-
de Grafkerk binnen. Een gevoel van diepen eerbied, een heilig
sidderen maakt zieh van u meester, daar gij denkt, indien het
waar mögt zijn, dat dit de plaats der kruisiging is, op welk
eene piek staan dan mijne voeten! m o z e s , met ontschoeide
voeten op de heilige plaats van Horeb, en het waarschuwende:
//nader hier niet toe,” treedt u met kracht voor den geest!
Maar zie, gij slaat uwe oogen op en alles wemelt en woelt om.
u henen: honderden van lampions verlichten het gebouw; maar
de kolommen, de inspringende en uitspringende muur-hoeken
zijn er menigvuldig en het koepelgewelf is hoog; het licht of
liever de menigte lichtjes in de donkere kerk hebben door hun
geflikker iets trillends, iets onrustigs, dat met onze gemoeds-
stemming niet strookt. Doch wat zou dit beteekenen in ver-
gelijking van die honderden, misschien duizenden, die daar om-
dwalen. Bonter en woeliger kunt gij u niets voorstellen. De
kleeding is bont, oostersch, westersch, noordsch en zuidelijk,
alles door ddn; de slag van menschen is bont, grooten en kleinen
, mannen, vrouwen, kinderen, armen en rijken, niet alleen
Christenen maar zelfs enkele Mohammedanen. Hunne spraak is
allerlei, Babylon nabijkomend. Hunne verrigtingen zijn zonder
orde; sommigen knielen en zeggen gebeden op, anderen küssen
de heilige plaatsen, of besproeijen ze met hunne tränen, weder
anderen loopen in het wilde rond, bekijken de Ornamenten,
beeiden en schilderijen, alles met een gegons, geraas, gejoel,
dat men bijna vreest er bedwelmd door te worden. Ieder schijnt
zijn eigen weg te volgen, met zijne eigen boetedoeningen en
aanbiddingen bezig te zijn. Nogtans ziet gij hier en daar een
groep, die in zekere volgorde, bij wijze van processie, tusschen
de menigte doortrekt. Het zijn pelgrims, die misschien voor
het eerst de bedevaart verrigten en door een der Jeruzalem-
sche kloostermonniken längs de heiligdommen van den Cal/oarie-
berg worden rondgeleid. Zie ze daar den gewaanden steen der
zalving küssen; zie ze schreijende de 19 trappen van den zoo-
genaamden kruisheuvel opklimmen; hoor hoe de monnik hun
alles uitlegt, en hoe zij bij iedere heilige piek hunne lange rij
van gebeden opzeggen. Daar worden hun waskaarsen in de
hand gegeven, waarmede zij eenige trappen afdalen naar eene
spelonk, waar men hen betuigt, dat de vrome h e l e n a het kruis
des Heilands en dat der met Hem gekruiste moordenaars heeft
weder gevonden. Ook hier aan dezen gebroken en door een
ijzerhek afgesloten pilaar staat de processie stil. Wat doen de
pelgrims nu? Hun geleider reikt hun een kleinen staf toe,
met welks einde zij den pilaar aanraken, terwijl zij het andere
einde'küssen. Het is de kolom der bespotting, en de eerbieds-
kus of aanbiddingskus wordt, längs het stokje glijdende, van
den mond des pelgrims tot aan den steenen tronk overgebragt.
Eindelijk gaat de groep bij kleine partijen van vier of vijf per-
sonen, zieh bukkkende, het kleine mosoleum binnen in het
midden der kerk. Hier is het voorgewende graf des Heeren,
het uitsluitend eigendom der Grieken, die er, zooals gij weet,
op Goeden Vrijdag het quasi heilige vuur vertoonen. Gij kent