pel deed oprigten, rust, gelijk r ic h a r d s o n *) teregt opmerkt,
op geen ander getuigenis dan dat van h ie r o n y m u s , wiens op-
gaven van hetgeen hij niet zelf heeft gezien of ondervonden,
dikwijls zijn te mistrouwen. Men bedenke, dat hij in 395 of
daaromstreeks schreef, dat is 70 jaren na de mirakuleuze we-
dervinding dezer lokaliteit. Het is vooral in de wonderdadige
wedervinding van Golgotha en het heilige kruis, dat de overlevering
zichzelve tegenspreekt. Eerst beweert zij, dat Golgotha
door i ia d r ia a n ’s tempel bewaard is gebleven, en dan laat zij
h e l e n a naar Jeruzalem komen om het verloren geraakte graf
des Heilands en de Hoofdschedelplaats op te zoeken, en dat
nog wel, met bijvoeging dat h e l e n a voorgelicht was, door
eene Goddelijke openbaring. Indien n u de plaats was bewaard
gebleven, waarom had h e l e n a dan zoo veel moeite om haar terug
te vinden, ja zelfs zoo zeer, dat haar dit niet dan door de
hulp van een wonderwerk mogelijk was? Mij dunkt, een alle-
daagsch verstand moet over deze ongerijmdheid struikelen. Hel
e n a , zegt de legende, kwam te Jeruzalem en gelastte opgra-
vingen en uitdelvingen te doen naar aanleiding van hetgeen de
inwoners der stad haar als Golgotha's ligging beschreven. Haar
zoeken was echter vruchtelòos. Joden werden geraadpleegd, doch
met geen beter gevolg. Ten laatste nam de vrome (?) Keizerin
hare toevlugt tot pijniging: //Zij liet drie Joden, — zoo lees
ik ergens — //in eenen droogen maar diepen put werpen, waar
zij zeven dagen zonder eenig voedsel of drank doorbragten.
Toen zeide een van lien, ju d a s geheeten : de plaatsen naar welke
die vrouw vraagt, heeft mijn vader mij aangeduid, en hij wist
ze van mijnen grootvader. Zijne beide lotgenooten deelden die
woorden mede aan h e l e n a , die ju d a s door middel van geese-
ling tot de bekentenis en aanwijzing bragt. Hij wees eene
met mest overdekte plaats als die der begrafenis aan, onder
aanroeping van den naam des Heeren : Heer ! wanneer hier
eens de begrafenis plaats had, doe dan de aarde beven en
eenen rook opstijgen, opdat ik gelooven kan. Daarop beeide
de aarde en een welriekende rook steeg omhoog. Aldus werd
de gezöchte plaats gevonden en ju d a s later een Christen.” In
eene nabijgelegene spelonk, (dezelfde waarin men thans met 13
1) Travels along the Mediterranean etc. in company with the Earl of Belmore
1816—17 b\j R. Richardson M. D. London 1822.
trappen afdaalt onder de voorgewende rots van Golgotha in de
Grafkerk) vond zij het kruis des Heeren met de kruisen der
beide moordenaren. Men voegt er bij, dat om te ontdekken
welk kruis van c h r i s t u s was, / /m a c a r i u s de Bisschop van J e ruzalem
eenen doodkranke, anderen zeggen eene doodkranke vrouw,
had laten aanbrengen; en nadat men ze met de beide eerste
kruisen te vergeefs had aangeraakt, was zij op het aanraken
van het derde kruis terstond levendig geworden” *).
Ziedaar dan den geheelen grond, waarop de overlevering ons
heden de Grafkerk binnen Jeruzalem als de plaats van s’ Heilands
kruisdood en begravenis aanwijst! Hoe onbeduidend! Hoe
vreemd, dat de legende zooveel verständige koppen heeft bene-
veld ! Laat ons eens van de overlevering het mogelijke aanne-
men; waartoe bepaalt zieh dan zulks? Tot het feit, dat h a d r ia a n
op de toen nog bekende plaats Golgotha zijn v e n u s -tempel deed
bou wen. Dit is onbewezen; maar gesteld eens dat het zoo ware,
dan blijkt uit het eigen verhaal der overlevering, dat desniet-
temin 190 jaren later, toen h e l e n a in Jeruzalem kwam, de
VENUs-¡í<?7Mp6¿ van h a d r ia a n niet meer bestond en de lokaliteit
van Golgotha ten eenenmale onbekend was. Dat voorts
h e l e n a door foltering van drie arme Joden de aanduiding van
een graf onder eenen misthoop verborgen afperste, is volkomen
natuurlijk. Doch daarmede is volstrekt niet bewezen, dat zij
c h r is t u s graf aanwezen, hetgeen hun, Joden, wel ten eenenmale
onverschillig zal geweest zijn; althans het is niet rede-
lijkerwijs te verondersteljen, dat zij met het graf des Heeren
zouden bekend geweest zijn, terwijl de overige inwoners van
Jeruzalem er niets van wisten. Wat kan iemand, die met den
hongerdood gemarteld wordt en daarna nog gegeeseld, niet in
bekentenis worden afgedwongen? Maar, zegt de overlevering,
h e l e n a was door Goddelijke openbaring voorgelicht. Hier stel
ik mij ten sterkste tegen. Indien het God behaagd had, h e l e n a
naar Jeruzalem te bescheiden en haar aan te wijzen om van de
bedoelde Joden de plaats Golgotha aftevragen, dan zou de Heer
haar niet tot die onmenschelijke snoodheid hebben laten over-
gaan, de bedoelde aanwijzing namelijk door foltering aftepersen.
Zulk eene fabel kon alleen oprijzen uit het brein van hen,die,
gelijk de Heer je z u s zegt, meenen Gode eene dienst te doen,
1) Korte.