zooals zij in vs. 8 wordt genoemd, met hare liefde voor den
profeet des h e e r e n en haar vertrouwen op zijn woord als het
woord van den h e e r . En nu, op het heete middaguur de
vlakte overtrekkende, hoe wel kon ik mij het jongsken voor-
stellen, uitgaande tot zijnen vader, die bij de maaijers was —
dus juist in dit jaargetijde — en getroffen door eene doodelijke
werking der heete zonnestralen. En dan zijn dood op den schoot
zijner moeder; en haar heldhaftig, geloovig gedrag tegenover
hären man; en haar 5 of 6 uren zwoegend rijden tot zij aan
gindschen blaauwen Karmel kwam; en haar //het is wel” tot
g e h a z i ; en haar hijgend opklimmen tegen den steilen berg,
totdat zij eindelijk voor e i j s a ’s voeten kon nedervallen, ze omarmen
en lucht geven aan hare bitterlijk bedroefde ziel. O !
wat is de liefde eener moeder groot! En hoe wonderlijk, doch
aanbiddenswaardig tevens, zijn Gods wegen! De Sunamietische
had geen zoon van den profeet begeerd: haar kind was in allen
opzigte eene vrije gifte Gods. Is het dan, omdat zij van droef-
heid bezwijken zal bij het lijk van dit dierbaar kind, dat zij
zieh voor eenen körten tijd in zijn bezit heeft mögen Verheugen
? Is dat haar loon voor de weldadigheid aan den gezant des
h e e r e n bewezenp. — Zwijg ongeloof; de droefheid der moeder
is slechts vöor een oogenblik: grootere vreugde zal weldra vol-
gen; vreugde niet alleen over het herleven van haar kind, maar
vreugde vooral in Hem, die haar zulk een groot bewijs zijner
ontferming heeft geschonken. //Dit is geschied, opdat de werken
Gods in hem zouden geopenbaard worden” — //ter heer-
lijkheid Gods” 1). Och, dat ons in alle leed en beproeving
dit maar steeds voor oogen wäre: )//het leed en de beproeving
zijn, opdat de Zone Gods door dezelve verheerlijkt worde;” hoe
gerust zouden wij ons dan, ook in de donkerste oogenblikken,
nederleggen op het: //Heb ik u niet gezegd, dat, zoo gij ge-
looft, gij de heerlijkheid Gods zien zult.”
Soulem is tegenwoordig nog een aanzienlijk dorp, aan den
Z.westelijken voet van den Kleinen Hermon. In de schaduw
der granaatappelen en vijgenboomen verkwikte ik er mij door
een teug waters, en reed daama den voet des bergs over. Zoo-
dra men dien omgetrokken is, breidt zieh een ander gedeelte
van de Groote vlakte voor den reiziger uit, namelijk de noordelijke
helft, die tot nu toe achter den Kleinen Hermon verborgen
was; want de vlakte, die van den Karmel af tot aan
haar midden door niets is gebroken, verdeelt zieh hier door
den Kiemen Hermon in twee helften, waarvan de noordelijke
tusschen den Tabor met zijne oostelijke verlengingsruggen in
den Hjebel Hahy (den Kleinen Hermon), en de zuidelijke tusschen
dezen en het Gilboa gebergte wordt ingesloten. Ten N.
van den Hjebel Hahy vormt zieh een tusschen gelegen läge
bergrug, die de noordelijke helft der vlakte nog eens in tweeen
verdeelt; en als men onder de vlakte de valleijen verstaat, die
ten Z. van Jizreel naar de Jordaan afloopen, dan kan men er
ook nog de vallei bijtellen tusschen de Gilboa bergen en die
van Samaria. Maar ik zal u met deze geographische verdee-
lingen thans niet ophouden. Liever spoed ik mij naar den
Tabor voort, die thans voor mij lag aan gene zij de van de Groote
vlakte, en dien ik nog en passant wenschte te beklimmen, zelfs
met opoffering van een bezoek te Hain, thans Hein geheeten,
en te Enäor, beiden aan mijne regterhand aan den noorder voet
des Hjebel Hahy s gelegen op slechts kleinen afstand. Maar
het gezigt op de bergen is hier te lande nog bedriegelijker dan
elders. Door de helderheid der lucht schijnen de bergen veel
naderbij dan zij werkelijk zijn. Het was reeds half 4, toen ik
het dorp Hebouri, aan den wester voet des Tabors bereikte.
Hazareth lag nog twee uren verder, en het beklimmen van den
berg, op en af, neemt mim twee uren tijds in, zonder nog het
verwijl op zijnen top mede te rekenen. Ik moest dit voornemen
dus voor heden opgeven en hield mij ook niet op in het schil-
derachtig gelegen Hebouri, hetwelk men houdt voor Höhrath,
eene der levietensteden uit Issaschar *) en voor het dorp, waar
de Heer j e z u s , bij het afkomen van den Tabor, nadat Hij al-
daar verheerlijkt was, den maanzieken zoon genas, die de dis-
cipelen niet hadden kunnen genezen 2). Ik durf voor de- juist-
heid dezer identificatie niet instaan; maar mij dunkt, als de
Tabor de berg der verheerlijking des Heilands geweest is, dat
Hebouri veel waarschijnlijkheid aanbiedt voor het tooneel van
het groote wonder aan het kind verrigt. Hebouri althans is deplaats,
vanwaar men den berg het meest en het gemakkelijkst beklimt.