het klooster van den Karmel. Yan daar was het welligt minder
bezwaarlijk dan van hier, reisgelegenheid naar Beyrout
te vinden, het eindpunt van zijnen togt in het H. Land.
En waarlijk het is gelukkig, dat onze theoloog, hoe bemin-
nelijk zijn karakter overigens ook zij, en hoe aangenaam zijn
reisgezelschap, zieh hier van mij verwijdert; want de togt,
dien ik morgen ochtend hoop te gaan on dernemen naar de
vlakte van de Jordaan, schijnt mij , zooveel zwarigheden in te
hebben, dat ik twijfel of hij wel in staat geweest zou zijn zieh
door dezen heen te worstelen. Eene reis in Palestina om zieh
te vergasten aan godsdienstige bespiegelingen, en'eene opme-
tingsreis in Palestinas onbezochte streken zijn twee verschil-
lende zaken.
Sichern, intusschen, is mij ditmaal nog veel bekoorlijker dan
twee maanden geleden. Toen was het winter, en slechts de
olijfboomen en oranjeappelen hadden hun groen; nu staan alle
boomen der vallei, om het even of het abrikozen of moerbijen,
granaatappelen of druiven, vijgen of walnoten zijn, in vollen
tooi. Sichern ligt nu in een bosch van heerlijke vruchtetuinen.
’t l s waarlijk, voor zoover de natuur aangaat, een klein paradijs.
En wil men dit in zijne hoogste waarde leeren schatten, niets
is daartoe beter geschikt, dan eene vermoeijende dagreis over de
kale- hoogten of door de dorre valleijen van dit land. Yerbeeld
u welk een indruk het Sichern-dal op den afgematten reiziger
thans maken moet. Hijgend komt hij längs den onbeschaduw-
den voet des Gerizims, van de zij de der Mochna-yallei aange-
reden; de oogen half verblind door den sterken gloed van het
zonnelicht, en het aangezigt rood en gezwollen, door de ver-
schroeijende hitte. Daar rijdt hij over den uitspringenden oos-
tervoet des Gerizims heen. J a k o b ’s put wijst men hem daar
beneden aan; maar dewijl zijne verwachting of voorstelling van
dezen put geheel anders is dan de werkelijkheid, zoo tuurt hij
te vergeefs: het komt hem niet in dé gedachte, dat een klein
gat tusschen gindsche steenen, van hier naauw merkbaar, de
bewuste piek zij. Doch het doet er niet toe, wij zullen den
put wel nader bezoeken, en ook het daar digt bij gelegen wit
gepleisterde graf van j o z e f . Laat ons nu maar voortgaan. Bij
het omrijden des bergs t u st het oog onverwacht op het groene
woud; en de schaduw van den Gerizim geeft aan het donker
geboomte een 110g dieper tint. Welk eene liefelijkheid deze
vallei! En welk eene voortreffelijke ligging die stad! Men
rijdt buiten om naar hare W.zijde, waar het geboomte het lom-
merijkst is. Welk een natuurpracht vertoont zieh hier! Wat
heerlijke vogelstemmen verkwikken het hart! Welk een ruisschen
is dat van tallooze beken! E11 welk eene aangename koele lucht
in deze schaduw! Men kan naauwelijks gelooven in hetzelfde
land te zijn.
In het midden dezer tuinen spannen de reizigers hunne ten-
ten uit. Ook wij hadden daar gaarne eene plaats gevonden;
maar behalve dat er reeds verscheidene gezelschappen gelegerd
waren, zoo maakte onze gids ons bevreesd voor de muskieten,
die zieh in zulk een water- en schaduwrijk oord bij voorkeur
ophouden. Daarom verkozen wij eene hooger gelegen plaats,
waar de schaduw minder is, maar waar wij vrij zijn van
muskieten. Ook hier zijn wij niet alleen; maar door nog drie
andere reistenten omringd.
Onze dag van heden is niet verloren geweest. Reeds giste-
ren avond zond ik om ’auwdi-es-sam, een der Protestanten *)
van Nablous, dien ik in Maart bij bisschop gobat te Jeruza-
lem had ontmoet, en die mij zijne begeerte had te kennen
gegeven om mij van dienst te zijn, als ik te Sichern mögt körnen.
’Auwdi is secretaris bij den Metzellim van Nablous.
Zijn raad voor het verkrijgen van de noodige gidsen voor mijne
verdere reisonderzoekingen was mij daarom van dubbele waarde.
Daar er zieh te es-Salt, aan de oostzijde der Jordaan, ook
eene kleine Protestantsche gemeente begint te vormen, had
ik hoop, eene expeditie naar die streek te kunnen maken.
Doch de zwarigheden daaraan verbonden, gelijk ’auwdi mij
uitleide, zijn te groot. Ik heb dit plan dus opgegeven,
en zal. mij tot de westzijde van de Jordaan bepalen. Met
auwdi bezochten wij heden morgen den Metzellim machmoud-
beg; waar de firman en bovendien eene vriendschappelijke aan-
1) Verblijdend zijn de berigten, die ons van dit eerste beginsel van Evangelisch
Christendom te Nablous zijn toegekomen. Bij het ter perse leggen dezes lees ik
in eenen brief van Bissehop g o b a t in de Record van 5 Januarij 1854, dat er
thans eene Protest. School te Nablous bestaat, waar reeds 38 kinderen onderwijs
ontvangen. Zes dezer kinderen zijn Mohammedanern De Protestanten nemen er
t°ej velen, welligt allen, zijn nog zeer zwak in hun gelooven aan en liefhebben
van den Heer. Daarbij lijden zij groote vervolging van de Grieksche kerk; maar
desniettemin breekt het licht door de duisternis heen. De Bisschop heeft er een
Evangelist aangesteld.